Visies voor het veld: Lotte Vrancken
A Training Ground for the Brutality That Is Coming
Lotte Vrancken
© Zjuul Devens
In hun jongste worp gaat collectief Woodman aan de slag met het oeuvre en de beeldtaal van Woody Allen en dat zonder hun vingers er al te zeer aan te verbranden. Met ‘Woody’ zetten ze een uiterst genietbare brok spelerstheater neer. Op het eerste gezicht ambieert de voorstelling ook niet meer te zijn dat: een onderhoudend avondje uit. Ook op het tweede gezicht is er niet veel meer aan de hand en dat hoef je niet jammer te vinden.
Elke twee jaar maken Evelien Bosmans, Joke Emmers, Thomas Janssens, Mathias Meersman en Tanya Zabarylo samen een voorstelling als Woodman. In Woody, waar ze voor het eerst met hun vijven op het podium staan, zetten ze een uitvergrote versie van zichzelf en hun collectief neer. Ze ensceneren iets wat het midden houdt tussen een reünie van oude vrienden en de repetitie voor hun volgende stuk. Bij het binnenkomen van de zaal verwelkomen Meersman en Janssens het publiek. Janssens loopt van hot naar her en Meersman versiert een snoeptaart. Ze bereiden zich voor op de komst van de drie vrouwen. Een witte achterdoek hangt als een muurtje laag boven de grond en kan later opgetrokken worden als backdrop. Verschillende ring lights staan verspreid over de scène. Even later druppelen ook Zabarylo, Bosmans en Emmers binnen. Die laatsten spelen een koppel dat even later alweer ‘ontkoppelt’, om een idee te geven van het soort woordspel waar de voorstelling vol mee zit. Emmers’ personage heeft net een Ensor gewonnen en mag haar dankwoord nog eens overdoen, lekker overdreven aangezet. De sfeer is gezet. Dit is sappig spelerstheater dat voornamelijk op onze lach uit is.
Alle vijf de personages zijn op hun eigen manier zoekende, in hun carrière, in hun relaties, in het leven. Het gaat hen niet zo vlot meer af als tien jaar eerder. Ze kussen dan wel de hele tijd met elkaar, maar echt passioneel ziet het er niet uit. Wanneer ze eindelijk beginnen aan de repetitie van hun nieuwste stuk – een heuse doorloop, Emmers moet even overgeven van de stress – lijken ze hun vuur terug te vinden. Het achterdoek wordt opgetrokken en iedereen weet weer welke rol ie moet spelen. Na een aarzelende start – niet al het gekeuvel van de vijf vrienden is even sterk – barst de voorstelling nu wel helemaal los.
Dat stuk-in-het-stuk heet Vincents Vuur en begint met twee wandelaars (Meersman en Zabarylo) die een mensenoor vinden. Dat blijkt dat van Vincent Van Gogh te zijn. Cut naar 133 jaar eerder waar we de laatste dagen van de meester zelf volgen, heerlijk archaïsch neergezet door Janssens (‘ik heb gisteren te diep in dienen absint gekeken, waardoor ik dwars door dienen wekker heb geslapen’). Hij geraakt gefascineerd door de boerenmeid Evelijne (een plat Limburgse Emmers). Wanneer hij haar opkleedt tot zijn zonnebloem stormt de moeder binnen (een plat Kempische Bosmans) om haar dochter te redden uit de klauwen van de kunstenaar. Zabarylo speelt eerst de loyale wolfshond van Evelijne die per ongeluk geraakt wordt in de jacht waarna ze op hilarische wijze uit haar lijden verlost wordt door Janssens-als-Vincent. Vervolgens speelt ze al even vlot de simpele broer van Evelijne. Meersman houdt het soberder. Hij speelt de Dood die verschillende keren Vincent probeert te komen halen.
Meermaals wordt Vincents Vuur onderbroken om terug naar de eerste verhaallijn te grijpen. Het loopt niet altijd even vlot binnen het gezelschap en daar moeten ze het toch nog eens over hebben. Eén van die dialogen gaat over de financiële staat van het gezelschap. Janssens is de enige die de boekhouding op orde probeert te houden, maar dat lukt niet, ook al heeft iedereen een stevige procent van hun loon afgestaan, zit Zabarylo in een stagecontract én verkochten ze allemaal nog kerstkaarten om geld in te zamelen. Niet alles valt even goed op z’n plaats in Woody. Zo voelt Janssens’ uitbarsting hier aan als een valse noot. Het lijkt alsof hij de podiumkunstenaar die geleden heeft onder de coronapandemie en die voortdurend om de oren geslagen wordt met bureaucratische regeltjes op de hak te nemen. Het was misschien de bedoeling om de precaire situatie aan te klagen, maar door het uitvergrote spel wordt de kunstenaar nu als pathetische dramaqueen kop van jut. Waar Woody een voorstelling is die wil aanzetten tot lachen, lijkt Woodman hier vooral zichzelf uit te lachen. De lach die uit de zaal buldert op ‘en gaat gij de Sabam dan regelen?!’ voelt wrang. We herkennen het allemaal, maar het zijn vooral (beginnende) kunstenaars die geen touw meer kunnen vastknopen aan alle administratie die van hen verlangd wordt en daarvan het slachtoffer worden.
“Door weg te blijven van het vreselijk irritante anti-woke ‘we mogen niets meer zeggen’-sentiment, ontspringt Woodman soepel de dans en kunnen ze dus vrijelijk (verdoken) citeren uit Allens oeuvre zonder hun vingers eraan te verbranden.”
In de momenten dat Woody wel een zekere verstilling toelaat, komt de voorstelling beter tot zijn recht. Zo is er de scène tussen Meersman-als-de-Dood en Janssens-als-Vincent die nu wel klaar is om afscheid te nemen. Ze hebben het over de passie waarmee de kunstenaar zijn kunst dient te belijden. De dialoog, die al citerend knipoogt naar de passie waarmee Sam Dillemans zijn kunst belijdt, is een zacht hoogtepunt van de voorstelling: men moet proberen een hele kunstenaar te zijn, het is de halve kunstenaar die de grootste opofferingen maakt. Het barokke tableau dat zich daarna ontvouwt – Janssens in de armen van de dood, Bosmans en Zabarylo als twee klaagvrouwen aan zijn lijkwade en Emmers die met een ring light een aureool probeert te vormen boven Janssens hoofd – is een geestige vondst die tegelijkertijd niet vergeet om ook aan te grijpen.
De initiële opzet van Woodman was om een volledig stuk van Woody Allen (ja, hij schrijft ook toneel) op te voeren. Gezien Allens status als persona non grata, weken ze hiervan af, maar gingen ze wel op andere manieren op zoek om met hem aan de slag te gaan. Om hen daarbij helpen, vroegen ze Bas Teeken tekst en regie voor zijn rekening te nemen. Teeken put hierbij rijkelijk uit het oeuvre van Allen. Zijn appreciatie voor de Joods-Amerikaanse filmmaker is voelbaar door het hele stuk. Woody loopt vol met cynische nihilisten die er toch maar iets van proberen te maken en droogkomisch door hun leven huppelen. Surrealistische sketches loeren om elke hoek en de verschillende verhaallijnen glijden op en over elkaar heen. Net als in Stardust Memories (1980) komt er een alien langs die enkele levensvragen mag beantwoorden en net als in Love en Death (1975) komt de Dood in hoogst eigen persoon iemand ophalen (waarvoor Allen dan weer zelf z’n mosterd ging halen bij Bergmans Het Zevende Zegel (1957)).
Ter voorbereiding van het schrijven van deze tekst heb ik nog snel even opgezocht wat Allen ook alweer allemaal op z’n kerfstok heeft staan, zowel op artistiek vlak als in het kader van de #metoobeweging. Met meer dan zestig films, theaterstukken en aantijgingen voor grensoverschrijdend gedrag is dat toch wel heel wat. Ik moet bekennen dat op enkele latere films en enkele fragmenten van Manhattan (1979) en Annie Hall (1977) in de lessen filmgeschiedenis na mijn kennis van zijn oeuvre eerder beperkt is. Al waart zijn geest wel door Woody, gelukkig schittert zijn persoon voornamelijk door afwezigheid. Naar eigen zeggen is de voorstelling een ode aan de romantiek, maar meer nog is het een verdoken (en mijns inziens ook niet onterechte) ode aan het komische talent van Allen. Door weg te blijven van het vreselijk irritante anti-woke ‘we mogen niets meer zeggen’-sentiment, ontspringen ze soepel de dans en kunnen ze dus vrijelijk (verdoken) citeren uit Allens oeuvre zonder hun vingers eraan te verbranden. Je zou het Wooodman kwalijk kunnen nemen dat ze de kunst van de kunstenaar scheiden zonder zich kritisch te verhouden ten opzichte van die kunstenaar. Anderzijds is het wel eens fijn dat er een stiekeme omweg gevonden wordt voorbij het hopeloos polariserende ‘wat mag nog wel/wat mag niet meer’-debat.
Het meest van al is Woody een ode aan het spelen zelf. Alle vijf tonen de performers een gretigheid in hun spel waarmee ze een volgepakte Arenberg op hun wenken bedienen. Wat het meest bijblijft van de voorstelling zijn dan ook die momenten waar het spelplezier heel duidelijk aan de oppervlakte komt. Twee voorbeeldjes: Joke Emmers leeft zich helemaal uit in de rol van alien, de snoeptaart van in het begin van de voorstelling is nu haar helm die voortdurend van haar hoofd glijdt. Wanneer ze even later de ring light die Vincents aureool moet worden per ongeluk op de regenboogstand zet, schiet ze zelf in de lach. Het publiek, mezelf incluis, smult ervan.
KRIJG JE GRAAG ONS PAPIEREN MAGAZINE IN JOUW BRIEVENBUS? NEEM DAN EEN ABONNEMENT.
REGELMATIG ONZE NIEUWSTE ARTIKELS IN JOUW INBOX?
SCHRIJF JE IN OP ONZE NIEUWSBRIEF.
JE LEEST ONZE ARTIKELS GRATIS OMDAT WE GELOVEN IN VRIJE, KWALITATIEVE, INCLUSIEVE KUNSTKRITIEK. ALS WE DAT WILLEN BLIJVEN BIEDEN IN DE TOEKOMST, HEBBEN WE OOK JOUW STEUN NODIG! Steun Etcetera.