
Kenneth Berth wacht ons wat ongemakkelijk op. Lichtjes zenuwachtig vult hij het ene glas met water na het andere, terwijl hij oncomfortabel leunt op een tribune met witte planken. Hij scant voortdurend het publiek dat binnenstroomt; hij lijkt iemand te zoeken. Naast hem, op de hoogste trede van de drieledige tribune, zit muzikant Simon Kremar. Die vult met zijn keyboard de ruimte met gezapige elevator music. Met een rode loper, een tafel, twee stoelen en vier witte schermen, badend in een warm roodgelig licht, doet de setting denken aan een talkshow die nog moet beginnen.
Piéton start met een brief gericht aan de onbekende O. O. reedt Berth in de zomer van 2021 aan op een zebrapad in Parijs. Berth had groen. O. had rood. Een klap volgt. Maar O. rijdt door en pleegt dus vluchtmisdrijf. Berth blijft achter met een verbrijzeld been, zal zes maanden niet kunnen stappen en zal op zijn 40ste een kreupel been hebben. Die luttele nanoseconde maakt dat hun levens op ingrijpende wijze kruisen. Toch ontmoetten ze elkaar nooit en spraken ze nooit over dat wat hen verbindt. Berth blijft achter met heel wat vragen. De brief is dan ook vooral een uitnodiging tot gesprek. Letterlijk, want de brief vermeldt dat er die avond een ticket voor O. klaarligt.
Berth nodigt O. uit op het podium, maar krijgt geen reactie. Was het geen echte uitnodiging of is hier sprake van een no-show? Zonder tegenspeler begint Berth dan maar te fantaseren over hoe dat gesprek volgens hem zou verlopen. Inspiratie haalt hij bij de performance The Artist is Present van Marina Abramović, en dan vooral het moment waarop Abramović onverwachts oog in oog komt te zitten met Ulay, haar ex-geliefde die ze al twintig jaar niet meer had gezien. Maar Berth’s Ulay is er niet en dus vraagt hij of Kremar die rol kan spelen. In een lange, gedrapeerde rode k-way en met duidelijke instructies voor de wat ongemakkelijke Kremar, verbeeldt Berth de ontmoeting met zijn Ulay. Af en toe richt hij zich daarbij tot het publiek in de hoop dat O. er toch is en nu wel wil deelnemen.
Het is een opvallende inspiratiebron. De relatie tussen Abramović en Ulay en die van Berth en O. ontstond door iets totaal anders. En toch, je begrijpt meteen dat beide relaties iets delen. Dat bleek al uit de toon in Berths brief. Die voelt op het eerste gezicht niet beschuldigend, verwijtend of hard, maar net warm, verwelkomend. Tegelijk ervaar je een ondertoon van (opgekropte) kwaadheid en onrechtvaardigheid. Vooral het ‘Heb jij soms aan mij gedacht?’ / ‘Weet dat ik aan je denk’ klinkt cynisch. De toon en woorden doen vooral een diepe band vermoeden. Hier is niet zomaar sprake van een eenvoudige – als het dat ooit al is – dader-slachtoffer relatie. Eerder doet het denken aan een liefdesrelatie die spaak liep.
Rasverteller
Berth is duidelijk een rasverteller. Je merkt dat zijn praktijk ontstond in radio en podcast. Zijn stem beroert, houdt je aandachtig, weet te verrassen. Zowel in tekst als in spel balanceert hij tussen ernst en geestige humor. Meestal houden die elkaar goed in evenwicht, ook al voelt vooral de humor soms een tikkeltje geforceerd met af en toe een overdaad aan (te) makkelijke mopjes.
De schijnbaar gemoedelijke toon slaat dan plotsklaps om wanneer Berth denkt dat hij in Miami is. Kremar maakt hem dan wel duidelijk maakt dat het in GC De Kroon in Sint-Agatha-Berchem te doen is, Berth is zichtbaar van slag. Toch gaat hij door zonder het verder te duiden. Was het een waan veroorzaakt door de verdoving? Dat hij net ervoor vertelde dat hij de dagboekfragmenten niet alleen schreef om niets te vergeten maar ook omdat hij feit en fictie soms niet meer kon onderscheiden sterkt dat vermoeden.
Ondanks de afwezigheid van O. wil Berth het gesprek zo goed als mogelijk voorbereiden. Tegelijk beseft hij dat hij niets, maar dan ook niets over O. weet. Om toch een beeld te kunnen schetsen van deze misschien niet zo nobele onbekende, gaat hij in gesprek met mensen die op diverse manieren in contact zijn gekomen met auto-ongevallen en vluchtmisdrijf. Zo spreekt hij met criminologen en politierechters die een karakterschets geven van vluchtmisdrijvers.
Later passeren ook zijn vriend Robin, de mensen die aanwezig waren bij zijn ongeval, zijn kinesist Ben, bemiddelaar Ingrid, Judith en Jonas de revue. Die laatste twee veroorzaakten allebei een zwaar of dodelijk verkeersongeval. Allemaal komen ze in de typische stijl van Het Nieuwstedelijk – onder wiens vleugels Berth zijn debuut maakt – aan bod via audiofragmenten met simultane ondertitels geprojecteerd op de projectieschermen. Ze verschijnen bovendien elk ten tonele met naam en toenaam.
“Berth spreekt met criminologen en politierechters die een karakterschets geven van vluchtmisdrijvers.”
Het contrast met de zelfs onbenoemde O. kan niet groter zijn. Want elk van hen gaat bovendien wel in gesprek met Berth. In tegenstelling tot de afwezige O. helpen ze hem samen omgaan met wat er gebeurd is. Zo schreef Berth zijn brief aan O. waarmee hij de voorstelling aanvatte op aanraden van de bemiddelaar. Ook Judith gebruikte dit als aanzet voor een gesprek met de familie van haar slachtoffer. Elementen die Berth introduceert, krijgen vaak pas later betekenis. Het illustreert mooi de zoekende aard van deze voorstelling.
Maar niet alles sorteert het juiste effect. Zo voelt de karakterschets van vluchtmisdrijvers minder op zijn plaats dan de andere gesprekken. De gekozen insteek valt te begrijpen. Berth legt uit hoe hij in het begin O. vooral zag als de ultieme slechterik met alle mogelijke clichés op hem (want het zijn meestal mannen zo leren we) geplakt. Misschien komt deze scène niet goed binnen doordat je hier meer afstand voelt tot O. dan in de rest van het stuk? Waar die eerder en later meer direct aangesproken wordt, komt hij hier vooral aan bod als categorie. Of misschien ligt de reden er wel in dat deze scène erg lang voelt? De andere gesprekken zijn korter, gebalder, maar daardoor ook krachtiger. Het voelt ook minder genuanceerd dan de scènes die volgen.
Dan komt het gesprek tussen Berth, Judith en de familie van haar slachtoffer veel sterker en directer binnen. Hier voel je een oprechte betrokkenheid, een diepe, innige band tussen dader en slachtoffer die Berth ook met O. hoopt op te bouwen. Het is in die zin opvallend dat het catharsismoment waar Piéton zo naar op zoek is niet uit deze scène vertrekt. Voor Berth ligt die namelijk in zijn gesprek met Jonas en zijn moeder Nancy. Zij stemmen in om samen met Berth en een bemiddelaar zijn mogelijke gesprek met O. te oefenen. En ook al zijn de situaties niet te vergelijken, het bezorgt Berth toch de broodnodige loutering.
Het is, zo zegt hij zelf, de krop in de keel, het kippenvelmoment waar hij al die tijd naar op zoek was. Via Jonas en Nancy staat hij plots toch oog in oog met zijn Ulay. Helemaal klaar voor de ontmoeting met O. doet Berth opnieuw zijn rode k-way-jurk aan, zet zich aan de tafel en sluit zijn ogen zoals Abramović. Hij wacht en wacht maar verwacht en hoopt niet langer dat O. verschijnt. Het verschil met het begin is overduidelijk. Maar de loutering die Berth hier lijkt te vinden voelt niet helemaal oprecht. Vooral de wat gekunstelde aard van de catharsis doet twijfelen.
Toch vormt het autofictieve Piéton een beklijvend relaas van een zoektocht naar betekenis en begrip, rust en loutering. Theater treedt hier naar voren als een verwerkingsruimte om het trauma een plek te geven. Berth maakt in zijn zoektocht daarbij vooral gebruik van de media die hij als radio- en podcastmaker goed kent: stem en tekst. Dat Piéton amper iets doet met beeld, vormt op zich geen manco. Het maakt vooral nieuwsgierig naar hoe deze debuterende rasverteller zijn toekomstige verhalen nog meer tot leven kan laten komen op het podium.
De speeldata van Piéton vind je hier.