© Fred Debrock

Leestijd 9 — 12 minuten

Mantike – Benjamin Abel Meirhaeghe/Toneelhuis

De valkuil van véél

Hoe kunnen we hoop blijven koesteren met zicht op een toekomst die gedoemd lijkt? Dit lijkt het uitgangspunt van Benjamin Abel Meirhaeghes Mantike. Alleen beantwoordt de voorstelling de vraag niet. In een overdadige explosie van tekst zijn er te veel gefragmenteerde antwoorden en onuitgewerkte ideeën. Die leiden af van Meirhaeghes overtuigende beeldtaal, waarin hij af en toe wel aan iets wezenlijks weet te raken.

Een nieuwe voorstelling van Benjamin Abel Meirhaeghe is een belevenis. Sinds hij op zijn vijfentwintigste A Revue creëerde, lijkt veel van wat hij aanraakt – en dit multitalent raakt veel aan – in goud te veranderen. Met Mantike maakt hij voor het eerst een monoloog. In de hem zo kenmerkende sterk beeldende theatertaal onderzoekt hij hoe we hoop kunnen blijven koesteren in een wereld die gedoemd lijkt stuk te spatten.

Meirhaeghe is in de buurt, dat voel je al nog voor het doek opgaat. La Vita van Beverly Glenn-Copeland speelt luid, rookmachines draaien overuren en de standbeelden die langs de zijkant van de Bourlabühne staan, zijn voor de gelegenheid geblinddoekt en met dikke touwen vastgebonden. In hun dubbele weerloosheid – die van geknevelde steen – roepen ze associaties op met Walter Benjaminsengel van de geschiedenis’, een van de figuren die Mantike naar voren belooft te schuiven. 

“Alle thema’s die Meirhaeghe wil aansnijden vallen ternauwernood te bevatten en onmogelijk uit te diepen in een krap anderhalf uur.”

Deze engel was voor de Duitse filosoof een figuur die met het gezicht naar het verleden stond terwijl hij richting de toekomst werd geblazen. Weerloos tegenover wat hij ziet en tegelijkertijd weerloos tegenover de richting waarin hij voortbeweegt. Voor Louise Van den Eede, die de teksten voor Mantike schreef, staat deze engel voornamelijk symbool voor de mogelijkheid van een nieuwe toekomst, een toekomst die we bovendien moéten betreden, hoe onheilspellend hij ook moge zijn. Een toekomst waarin de vraag zich opdringt wat we behouden en wat we achterlaten. Waarin we wel naar de sterren blijven kijken om onze toekomst af te lezen, maar niet verlamd raken door wat de steeds minder zichtbare sterrennevels onthullen over ons lot. Als dit klinkt als véél, dan is dat het ook. Die veelheid zal een valkuil blijken; alle thema’s die Meirhaeghe wil aansnijden vallen ternauwernood te bevatten en onmogelijk uit te diepen in een krap anderhalf uur.

Het lot is een schip dat je eigenhandig bouwt

‘Wilt gij bij mij blijven?’ Mantike speelt zich af in een grote ruimte vol artefacten uit verschillende era’s. Alsof iemand een loods heeft ingericht met zoveel mogelijk beelden die samen onze geschiedenis moeten vasthouden. Kleien kruikjes staan zusterlijk naast planeten die uit een educatieve poster lijken geknipt, rotsblokken naast uitvergrote foto’s van geslachtsdelen en half afgewerkte sculpturen uit de oudheid naast een immense reproductie van Arnold Böcklins Ulysses en Calypso (1883). Tussen al dat beeldende geweld dwaalt een figuur, gehuld in een zwart gewaad, rusteloos, op de vlucht voor het zoeklicht en de ogen van het publiek. Vanachter haar handen weet ze uiteindelijk een gierend ‘Goedenavond Bourla’ uit te brengen, om zich nadien meteen weer te verstoppen. 

Het naamloze personage van Marjan De Schutter zoekt zich een houding, springt giebelend heen en weer als om zichzelf op te peppen. Wanneer ze uiteindelijk de moed heeft verzameld om zich opnieuw te tonen, is de woordenstroom niet te stuiten: ‘Tit for tat, kid for bat, a loss for a loss, tooth for a tooth, tooth for an eye.’ Alles wordt, wijzend op ogen en tanden, zorgvuldig uitgebeeld. ‘Pollution for illusion, x for extinction,’ zo dwaalt de tekst richting zinnen die nonsensicaal lijken,‘earthquake for heartbreak’.

Of is dit de opsomming van kosmische vergeldingsmethodes die de antieke goden hanteerden ten aanzien van de mensen? Zoals ze dat bijvoorbeeld deden bij Calypso, de tragische nimf die op het eiland Ogygia woonde met ‘héél véél spullen’. Calypso is gedoemd om verlaten te worden, zo vertelt De Schutter ons. Odysseus meert aan op Ogygia. Hij en Calypso beleven zeven jaren van intense liefde. Wanneer zij hem echter de grote vraag stelt – ‘Wilt gij bij mij blijven?’ – trekt hij zich in stilte terug. Calypso ziet haar lot onder ogen en bouwt eigenhandig het vlot waarmee Odysseus van haar weg zal varen. 

“Schaduwen bewegen op de achterwand. De geur van een sigaret vult de zaal. En omdat er niets anders gebeurt, lijkt het betekenisvol.”

 

Wanneer Odysseus niet veel later verdwenen is, leest ze aangespoeld wrakhout, op zoek naar tekens over haar lotsbestemming, haar toekomst. Zoals in de Aziatische traditie al millennialang theebladeren worden gelezen. Zoals men nu de twee blauwe vinkjes leest onder een onbeantwoord bericht aan een geliefde. Het verhaal van Calypso is een mooi en droevig verhaal. Bijna ongemerkt gaat het over in een opsomming van al wat mensen zouden kunnen lezen als voortekens. ‘Schaduwen zijn in het rijk van licht, wat blauwe plekken zijn in het rijk van de huid.’ Zo poëtisch en aannemelijk als dat nog klinkt, wanneer De Schutter vervolgt met ‘Stilte in het rijk van woorden is horizon in het rijk van afstand’, en daarbij ieder woord van een gepaste uitbeelding voorziet, verliest ze mij toch even.

Alle begin is puin

Maar wie niet oplet, is gezien, want de tekst die eerst nog door De Schutter werd uitgesproken, is nu alleen nog via de boventiteling te lezen. Toepasselijk verschijnt daar dat dingen – steen, stof, puin – zwijgend spreken. Terwijl de bühne langzaam donker wordt en De Schutter haar handen warmt aan een kachel, wordt in de stilte boven ons hoofd de aangekondigde engel van de geschiedenis geïntroduceerd. Al is geïntroduceerd een groot woord voor de halve zin die aan hem wordt gewijd. De resten van alles; daar kijkt de engel naar, daar lezen wij over. Tot de hardstyle van techno-producer AZDAT de stilte aan stukken scheurt. Loeihard: Death is only the beginning. Er staat ons dus nog wat te wachten. Een zwart scherm zakt naar beneden, onttrekt het podium aan het zicht. Ergens in een flakkering is nog heel klein het vuur te zien. Schaduwen bewegen op de achterwand. De geur van een sigaret vult de zaal. En omdat er niets anders gebeurt, lijkt het betekenisvol. Het is mooi en oorverdovend, maar het duurt te kort. Het puin van alles verdient meer tijd, stilstand zelfs, want slechts de duur van de dingen is in staat ons te raken, zo leert ons althans die geschiedenis, waarbinnen dat puin zich blijft opstapelen.

Not my Dame

De gewelddadige AZDAT-sound dooft uit en De Schutter verschijnt in een T-shirt met daarop een afbeelding van de brandende Notre-Dame. Een slimme manier om onze hedendaagse omgang met rampspoed weer te geven en het verhaal te sturen richting de brand in een eeuwenoud gebouw. Een plek, zou je denken, waar de dingen zwijgend spreken. Maar in de monoloog wordt een afslag genomen naar de vraag waarom duizenden eiken – ‘de kathedralen van het bos’ – moesten sneuvelen om deze oude dame weer op te bouwen. Het is onduidelijk waarom nog een extra thema in de tekst nodig is, en welk gevoel ermee wordt beoogd: moet het publiek verontwaardigd zijn over die ongelijke behandeling tussen verschillende soorten kathedralen? De vooruitgang toejuichen die een Notre-Dame in gerecycled plastic mogelijk maakt? Of toch vooral droefheid voelen over de stenen die negenhonderd jaar aan gebeden in zich droegen en die tot puin vergingen? Vooraleer je daar als publiek wijs uit wordt, banjert de tekst alweer verder richting een zoveelste spervuur van woorden.

Tijdens de zeldzame momenten waarop de voorstelling de tekst loslaat en het tempo vertraagt, wordt duidelijk hoe goed Meirhaeghe is in het scheppen van beelden. Zoals wanneer De Schutter verschijnt met een glitterende hoofddoek, hand in hand met De Dood. De Dood, dat wil zeggen: een zilveren heliumballon in de vorm van een skelet, inclusief ribbenkast en holle ogen. De ballon, niet in staat zelfstandig recht te staan, zakt door de knieën. De Schutter, beheerst, volgt zijn voorbeeld. De Dood, niet in staat te bestaan zonder wat leeft, zuigt zich vast aan de zwarte kledij van de performer. Samen schuifelen ze op hun knieën over de bühne, De Dood overgeleverd aan de vrouw die hem kan laten voortbewegen. De Schutter haalt een groot Venusbeeld, kust het en legt het voorzichtig neer, als was het een offer. De Dood streelt het lichaam van het Venusbeeld. Wat volgt is een copulatiescène die de wetten van de materie tart. Met een knal van een van de ledematen van De Dood eindigt de liefde in een orgasme, of een sterfgeval. De Dood stijgt ten hemel en valt vervolgens heroïsch neer, met zijn arm om zijn geliefde, de zegevierende Venus.

“Is de handleiding bij deze voorstelling er dan toch vooral een van grappige afstand tot existentiële vragen?”

Het is frustrerend om aan het eind van deze even prachtige als hilarische scène een verklaring te lezen in de boventiteling: ‘Het eeuwig vrouwelijke leidt ons omhoog.’ De tekst ondergraaft de kracht van de beelden door er een betekenis aan te willen toekennen die veel nauwer is dan de veelheid aan betekenissen die we zelf zien. Het is ook onduidelijk of deze zin ironisch dan wel ernstig geïnterpreteerd dient te worden, en dat laat een wat wrange smaak na: is de handleiding bij deze voorstelling er dan toch vooral een van grappige afstand tot existentiële vragen?

Deconstruction killed destruction?

Die mogelijke ironie zit ook in de manier waarop de tekst door De Schutter wordt gebracht. Waar haar speelse personage de tekst een uur geleden nog redde, past haar speelstijl nu niet meer bij de omvang die de thema’s hebben aangenomen. De aanhoudende verwondering over het eigen spreken ontmaskert de tekst, legt de oppervlakkigheid van de loutere juxtapositie bloot. Het is niet omdat uitspraken als ‘Tree tree cow’ worden voorzien van een visuele handleiding, dat ze plots iets betekenen. Deconstructie van de taal lijkt te worden aangereikt als een oplossing voor de destructie van bijna alles, maar het is een goedkope en misleidende oplossing. Het bij elkaar leggen van woorden met betekenis creëert geen nieuwe, toegevoegde betekenis. Het elkaar laten raken van begrippen raakt niet aan iets wezenlijks. 

Met Calypso en de angelus novus had Mantike twee schitterende figuren in handen om het thema van hoop in barre tijden invoelbaar te maken. De louter cerebrale (of in het geval van de engel zelfs zo goed als afwezige) benadering van die figuren en de overdaad aan tekst reduceren hen echter tot vrijblijvende nevenpersonages in een zoektocht die nergens grond vindt. Het personage van De Schutter verwordt zo tot een ongedefinieerde spreekbuis voor grote ideeën.

In een interview met Knack liet Van den Eede optekenen dat ze met deze voorstelling wilde focussen op ‘aanvoelen’ in plaats van ‘aanvallen’. Helaas is het net het voelen dat in het gebrek aan focus verloren gaat. De vraag hoe we kunnen hopen terwijl onze toekomst gedoemd lijkt, verdient op zijn minst een poging tot antwoord. Enkel wanneer Benjamin Abel Meirhaeghe in Mantike compromisloos zijn eigen taal spreekt – die van het beeld, de muziek, de beweging – komt hij daar aardig bij in de buurt.

Nog tot 16 mei op tournee. Klik hier voor de speellijst.

JE LEEST ONZE ARTIKELS GRATIS OMDAT WE GELOVEN IN VRIJE, KWALITATIEVE, INCLUSIEVE KUNSTKRITIEK. ALS WE DAT WILLEN BLIJVEN BIEDEN IN DE TOEKOMST, HEBBEN WE OOK JOUW STEUN NODIG! Steun Etcetera.

recensie
Leestijd 9 — 12 minuten

#179

01.03.2025

14.09.2025

Amber Maes

Amber Maes studeerde Wijsbegeerte en Theater-, Film- en Literatuurwetenschappen. Ze werkt in de literaire sector en geeft les in het middelbaar onderwijs.

NIEUWSBRIEF

Elke dag geven wij het beste van onszelf voor steengoede podiumkunstkritiek.

Wil jij die rechtstreeks in je mailbox ontvangen? Schrijf je nu in voor onze nieuwsbrief!