ALKIBIADES – Zuidpool
Een waarachtige schaduw
Simon Vaes
© Maruszak
Klein Jowanneke, het alter ego van Johan Petit, ging al eens eerder dood. Van 2007 tot 2011 speelde Petit de voorstelling Klein Jowanneke gaat dood. Maar schelmen hebben de eeuwige jeugd. En dus keert Klein Jowanneke na 15 jaar terug. Petit zelf nadert ondertussen de vijftig, heeft een gezin, een ei zo na afbetaald huis en een Citroën Berlingo. Tot grote verwarring van Klein Jowanneke, die overigens nog steeds dood is. Dat is de voorstelling vijftien jaar later zeker niet, ook al voel je dat de tijden veranderd zijn.
Aan het begin van de voorstelling neemt Johan Petit ons mee naar de koffietafel van Jowanneke. Slappe koffie, wakke sandwiches, eerbiedig gevezel, en vervolgens toch een neut cognac of een pintje. Eentje is geentje! De stemmen klinken steeds luider, en het gefluister wordt gebabbel en vervolgens een bulderlach: daar is de grappige nonkel! En meteen is de toon gezet: Klein Jowanneke gaat dood gaat over het leven zelve, over kleine mensen en hun grootse avonturen.
En avonturen zijn er bij de vleet: de jeugdbeweging, de volleybalclub, de eerste (gesublimeerde) liefde, de eerste “kus” (op een rolschaatsbaan wordt het veertienjarige Jowanneke door een iets ouder buurtmeisje letterlijk uitgebaggerd), een bezoek aan de tandarts dat in de verbeelding van diezelfde jongen een horrorfilm wordt. En ook nog iets met een stifttand en een Chokotoff die samen van het schooltoneel een burleske klucht maken. Johan Petit is een meesterverteller, die schijnbaar achteloos van de ene anekdote naar de andere laveert, daarbij secuur geruggensteund door zijn twee muzikale kompanen Bart Voet en Tim Clement. De lijm tussen al die verhaaltjes – ‘vertellementen’ zou Willem Vermandere ze noemen – is guitigaard Jowanneke zelf.
Jowanneke is Johan Petit en Johan Petit is Jowanneke. Alter ego en autobiografie lopen elkaar voortdurend voor de voeten. Petit put uit zijn eigen leven maar laat vervolgens, met veel zin voor timing en overdrijving, zijn verbeelding uit de bocht gaan. En zo worden de belevenissen van Jowanneke groots in hun kleinheid, ontroerend en grotesk tegelijk. Jowanneke is een hedendaagse picaro: in zijn pseudo-autobiografische relaas vertelt de picaro hoe hij zich uit allerlei netelige situaties manoeuvreert. Zijn gespeelde onschuld is het wapen waarmee hij niet alleen de waan van de autoriteit ontmaskert: de avonturen leggen ook het geklungel van de medemens bloot, onze krampachtige pogingen om met onszelf en de ander te leven.
Ik ben niet zo een fan van stand-up-comedy (of ik zie de verkeerde shows). De humor is vaak geformatteerd en vooral gemillimeterd: elk detail, elke seconde werd via -tig try-outs vast gebetonneerd. Johan Petit is geen stand-upper, maar een speler, en dat is niet hetzelfde. Hij houdt van spelen, naspelen, vertellen, en alles vertrekt vanuit die impuls. Het leven dooradert het spel (en omgekeerd!) en daardoor ook de show. Misschien is dat wel de kracht van Klein Jowanneke: inhoud en vorm komen perfect samen in de spelende mens. Humor ontstaat uit het personage zelf van Jowanneke, uit zijn blik op zijn omgeving en is niet een vooraf beoogd effect.
Johan Petit is daarom misschien in de eerste plaats een chroniqueur, in de traditie van Dario Fo. Die probeert in zijn vertelling het verglijden van de tijd te vatten en zo greep te krijgen op het heden. En dat heden is op vijftien jaar tijd best wel wat veranderd. Op twee punten in de voorstelling wordt dat duidelijk. Jowanneke gaat op kamp met het Vlaams Nationaal Jeugdverbond (VNJ). Hij wil de “beste Vlaams Blokker” worden, maar moet vooral zijn angst voor het primitieve, open toilet op de kamp-site overwinnen. Plots wordt de lach in de zaal iets minder uitbundig, en gaat de voorstelling schuren met de tijd van nu. Pas dan valt me op dat de kostuums van Petit en de twee muzikanten samen de Belgische vlag vormen. Later ontmoet Petit een jeugdvriend, ooit een new waver met de androgyne looks van Robert Smith, die zich opwindt – of beter: “opboeit” in het Algemeen Beschaafd Antwerps – over de identitaire zoektocht van jonge mensen. Tweemaal raakt Petit het heden van vandaag even aan, maar hij laat de mogelijkheid om de voorstelling iets meer stekels te geven links liggen. Wat zou er gebeuren indien Klein Jowanneke een beetje de John Massis van Johan Heldenbergh zou worden, indien hij zich écht eens zou kwaad maken? Of indien Klein Jowanneke een drarrie zou worden en zo een ander perspectief zou bieden op de Antwerpse lokale werkelijkheid?
Maar misschien is dat net de charme van Jowanneke: hij kan niet kwaad zijn. En daarom is hij van een andere wereld. Wij leven immers in een staat van permanente “verontwaardiging”. Toch is Johan Petit geen nostalgicus. Een nostalgicus wil terug naar een verstold verleden dat enkel in zijn verbeelding bestaat. Petit is een melancholicus. Die laveert van het verleden naar het heden, in een gedurige poging dat verleden een toekomst te geven. De melancholicus weet dat je de tijd niet kan terugdraaien. “Ik wil niet de hele tijd achteromkijken, ik wil vooruit”, zo zegt Petit in de voorstelling, tegelijk wetend dat dat eigenlijk niet (meer) kan. En daarom gaat Klein Jowanneke nog steeds dood.
Op het einde van de voorstelling neemt Petit ons mee naar een familiefeest. Wanneer “Killing in the name of” van Rage Against the Machine door de speakers knalt, voelt hij zich plots weer de balorige anti-autoritaire zestienjarige van toen. En terwijl hij daar zo rond host, “Fuck you, I won’t do what you told me” meebrullend, moet hij plots aan zijn pensioenspaarplan denken. En aan zijn Citroën Berlingo. Ook Klein Jowanneke is een kleinburger geworden, net als u en ik.
Tot 15 juni op tournee.
KRIJG JE GRAAG ONS PAPIEREN MAGAZINE IN JOUW BRIEVENBUS? NEEM DAN EEN ABONNEMENT.
REGELMATIG ONZE NIEUWSTE ARTIKELS IN JOUW INBOX?
SCHRIJF JE IN OP ONZE NIEUWSBRIEF.
JE LEEST ONZE ARTIKELS GRATIS OMDAT WE GELOVEN IN VRIJE, KWALITATIEVE, INCLUSIEVE KUNSTKRITIEK. ALS WE DAT WILLEN BLIJVEN BIEDEN IN DE TOEKOMST, HEBBEN WE OOK JOUW STEUN NODIG! Steun Etcetera.