SERDI begint wanneer Serdi het witte doek dat boven de twee stenen leeuwenstandbeelden aan de colonnade bij het Oud Zwembad hangt open rolt. Het opgesplitste woord ‘AA NKL AC HT’ is in zwarte drukletters op het langwerpige doek aangebracht en vormt de achtergrond voor Serdi’s monoloog. Na het doek met losse gewichten aan te spannen, stapt hij weg van de stenen zuilen die ons van de Koning Boudewijnpromenade afscheiden en gaat hij aan de rand van het lege zwembad staan. Met opgeheven rechterhand spreekt hij het publiek aan: ‘Ik zweer de gehele waarheid en niets anders dan de waarheid te zullen zeggen.’ Het zijn dan ook harde waarheden die ons opwachten wanneer hij het blauw betegelde zwembad inspringt.
De voorstelling wordt opgebouwd uit een reeks aanklachten, waarbij de acteur zijn boosdoeners met naam en toenaam vermeldt en beticht voor het onrecht dat ze hem hebben aangedaan. Zo worden we geleid door gelaagde anekdotes over het geweld van kinderen die gereduceerd worden tot dossiernummers door instanties zoals het CLB, de tragische cyclus van huiselijk geweld waar vele kansarme, migrantengezinnen in verzeild geraken en de ontworteling die je als ‘probleemkind’ ervaart. Het is hierbij echter belangrijk te benadrukken dat SERDI niet een bedroevende lijdensweg is, maar een krachtige toe-eigening en overwinning van trauma.
Dit maakt Serdi ons al bij zijn eerste beschuldiging, ‘aanklacht tegen het verbod op beatboxen’, duidelijk. Toen hij tien jaar oud was, leerde een jongen op het speelplein Serdi de basisstappen van het beatboxen, iets wat snel een copingmechanisme voor hem werd. Wanneer hij echter op vijftienjarige leeftijd in observatiecentrum De Waai belandde stemden zijn mede residenten tijdens een groepsvergadering voor een verbod op beatboxen. Om zijn bezwaren hiertegen in de kiem te smoren werd hij in een isoleercel geplaatst. Dit gooide voor de jonge Serdi echter enkel olie op het vuur: op het podium gebruikt hij de ‘ssshts’ van zijn opvoeders als basis om een barokke track te ontplooien.
De geluiden van zijn onderdrukking omzetten tot muziek is een terugkerend element doorheen de voorstelling. Zo vertelt Serdi ook over een opvoedster, mevrouw Bernadette, die hem in een open instelling verbood om een croque monsieur te maken. Toen hij haar vroeg waarom andere kinderen dat wel mochten, antwoordde ze ‘Omdat ik het u zeg’. ‘Mevrouw Bernadette ik klaag u aan,’ verklaart Serdi van aan de draaitafel die links op de scène staat ‘voor de ongelijke behandeling van kinderen inzake het maken van croque monsieurs, racisme en voor energieverspilling. Er was namelijk nog een plek vrij in die croque machine.’ Met de draai van een knop begint een zware stem Bernadettes non-argument door de speakers te knallen. Geleidelijk bouwt Serdi met zuchten, grommen en schelle imitaties van Bernadette verder op de beklemmende woorden, tot hij een hard, onverstaanbaar nummer bekomt dat enkel als pure, wemelende tienerwoede beschreven kan worden. Er is geen twijfel mogelijk dat Bernadette niet gediend zou zijn met deze brutale uitspatting.
“Dit is geen performance, dit is een dialoog op grote schaal.”
Ondanks deze deugnieterij is humor niet de enige lens waardoor Serdi’s levensverhaal wordt gebracht. In de hartbrekende ‘aanklacht van de dood’ probeert Serdi de dood recht in de ogen te kijken. ‘Wat maak je van een kind als je die hun ouders afneemt?’ vraagt hij zich luidop af. Schreeuwend, huilend en trillend borduurt hij verder op het slaaplied dat zijn moeder voor hem zong op de achterbank van de auto voor ze op reis in Turkije verongelukten. Serdi’s zang is zo ontzettend rauw en wanhopig, dat het even moeilijk is om je blik op de scène te houden als wegkijken van de rouwende zanger. In ieder geval wil ik als toeschouwer niets liever doen dan uit de tribune opstaan en hem een knuffel geven.
De emotionele betrokkenheid die je voelt bij stuk is een van de grote verdiensten van SERDI. Het is erg moeilijk om SERDI als een ‘voorstelling’ te ervaren. Ook al ben je naar Theater aan Zee afgereisd en heb je in het publiek plaatsgenomen, dient SERDI zich niet aan als spel. Op de strategisch geplaatste geluidsinstallatie en banners met tekst na, is het haast ondenkbaar dat er repetitie of voorbereiding aan het stuk voorafging. Niet enkel zijn de vertellingen zo persoonlijk dat het bestaan van een script onwaarschijnlijk aanvoelt, maar is er ook de persona die Serdi neerzet. Met zijn Gentse tongval, haperingen, kuchjes en tastbare kwetsbaarheid, slaagt hij er in een soort vierde wand te breken: dit is geen performance, dit is een dialoog op grote schaal. Het feit dat de voorstelling in de zon plaatsvindt, waar het publiek even zichtbaar is voor hem als hij voor ons, betrekt ons ook fysiek in het verhaal, zelfs als we niet expliciet gevraagd worden te participeren. Het voelt aan als een zeldzaam stukje eerlijkheid dat we als publiek bevoorrecht zijn mee te maken: er zullen geen nabesprekingen of verdere opvoeringen plaatsvinden, enkel dit moment tussen ons en de man die op scène zijn pijnlijkste ervaringen speciaal voor ons herbeleeft.
Deze schijnbare oprechtheid wordt er belangrijk en indrukwekkend evenwicht doorheen de voorstelling bewaard tussen persoonlijke ervaring en gedeelde geschiedenis. Voor hij de voorstelling afsluit met odes aan de straat, zijn opvoeders en het theater, klaagt hij nog een laatste vijand aan: de ‘losse handen vol migratiepijn’. Hij vertelt over de eerste golf Turkse arbeidsmigranten die in de jaren zestig in de Gentse textielfabrieken kwamen werken. Al werden deze arbeiders aanvankelijk met open armen ontvangen, keerde het tij wanneer de Belgen de aanwezigheid van de Turken en hun gezinnen als een bedreiging begonnen te ervaren. Dit zorgde, aldus Serdi, voor toenemende bitterheid, woede en agressie bij Turkse mannen, die thuis botgevierd werd.
“SERDI is een voorstelling met een gigantische menselijkheid, waarin zij die niet van de problematieken in de jeugdzorg weten wakker geschud worden en zij die ze al te goed kennen een hart onder de riem gestopt krijgen.”
Zijn oudste zus en voogd, die hij eerder aanklaagde voor verwaarlozing en mishandeling, wordt nu door hem opgevoerd als een slachtoffer in haar eigen recht. Hij plaatst zonder haar vrij te spreken een dappere korrel zout bij haar beslissing om hem over te dragen aan de jeugdzorg, aangezien deze keuze ook ingegeven was door angst voor hun gewelddadige oudere broer en haar echtgenoot. Serdi’s levensverhaal wordt zo gecontextualiseerd binnen een gedeeld trauma dat verder gaat dan enkel zijn eigen ervaring, maar ook spreekt voor verschillende generaties migrantenkinderen.
Ook de staat wordt door Serdi op het matje geroepen. Terwijl hij een wit vaandel waar het onderlijnde woord ‘oproep’ op gespoten staat, boven zijn hoofd houdt, staakt hij zijn aanklachten om een oproep te doen aan de staat. ‘Laat de jeugdzorg terugkeren tot de maat van het menselijke.’ pleit hij. ‘Doe iets aan de dossierlast. Doe iets aan de veel te lange wachtrijen. Investeer meer middelen in de jeugdzorg.’ Het is een oproep die gepaard gaat met statistieken, zo stelt hij dat in 2021 alleen al 75.000 jongeren zich op de zorg moesten beroepen. De getallen tonen de massiviteit van het probleem: dit gaat niet enkel om de beatboxer op het podium, het gaat om duizenden kinderen die naar de zijlijnen geschoven worden.
Met een openhartigheid die allesbehalve egocentrisch of pathetisch aanvoelt, geeft SERDI uiting aan de wens dat geen kind meer in dit systeem verzeild zal geraken. Dat ze ook, net als hem, een medium kunnen vinden waar al hun leed in gekanaliseerd kan worden. Door zijn verhaal te brengen toont hoe het anders kan. Hoe een jongen uit de zijlijn front & centre kan worden. SERDI is een voorstelling met een gigantische menselijkheid, waarin zij die niet van de problematieken in de jeugdzorg weten wakker geschud worden en zij die ze al te goed kennen een hart onder de riem gestopt krijgen.
Tijdens ‘aanklacht tegen de dood’ zit Serdi op een houten stoel midden in het zwembad. Hij streelt over het hoofd van een onzichtbaar kind, zoals zijn moeder dat bij hem deed. Met een diepe stem neuriet hij zijn jongere zelf in slaap. Op het podium is hij niet meer de slapende jongen, maar het wakende voorbeeld, dat de zorgen uit het kinds haren kamt. Serdi is thuis. En mag met groot applaus welkom worden geheten.
