#162
01.12.2020
—
14.03.2021
Na ettelijke pogingen tot het oprichten van theatertijdschriften in de vorige decennia komt de nood aan een theatertijdschrift eind jaren zeventig, begin jaren tachtig opnieuw en hevig aanwaaien, tegelijk met de nieuwe artistieke wind die Vlaanderen verfrist met kunstenaars als Jan Fabre, Anne Teresa de Keersmaeker, de leden van Radeis, Jan Lauwers, Jan Decorte, Ivo van Hove en anderen. Hugo de Greef, toen directeur van het Kaaitheater, en Johan Wambacq, toen stafmedewerker van de Beursschouwburg, broeden op een tijdschrift dat ruimte zou scheppen om over de nieuwe artistieke praktijk te reflecteren.
Net voor zijn dood heeft Mozart een opera geschreven in opdracht, ter opluistering van de kroning van keizer Leopold II van Beieren, heilige koning van Bohemen. Men had een goed libretto gevonden bij Metastasio, een Italiaans dichter die toonaangevend was geweest bij een vorige generatie. Mozart vond de tekst niet naar zijn zin en hij kon bedingen dat die door Mazzolà zou worden omgewerkt. De opera werd te Praag voor het eerst opgevoerd op 6 september 1791, en die datum wordt erg belangrijk als men even op de context let: drie weken later volgde te Wenen de première van Die Zauberflöte, en negen weken later was Mozart dood.
De nieuwe strekkingen in de dans komen de jongste jaren behoorlijk aan bod in België. Tal van buitenlandse groepen worden uitgenodigd door bijdetijdse theatercentra en boeken groot succes. Is er zoiets als een Belgisch antwoord op deze dansante uitdaging uit het buitenland?
Het eerste Kaaitheater werd in 1977 georganiseerd op de Arduinkaai achter de KVS, waarvan het 100-jarig bestaan als directe aanleiding fungeerde. Drie festivals en zes jaar later kan een terugblik nuttig zijn. Wat zit er nog in het geheugen gegrift van die vorige festivals? Is er enige uitstraling te bemerken op het Vlaams theater? Welke tendensen tekenen zich in de eerste festivals af? Wat is uiteindelijk de relevantie van zo’n theaterfestival? Vele vragen die niet al te affirmatief kunnen beantwoord worden omdat vermeende relaties niet bewijsbaar zijn, hoogstens aanwijsbaar, en omdat de invloeden wederzijds zijn. Een festival is niet alleen motor maar ook uiting van een theatervoorstelling.
De Nieuwe Scène bestaat tien jaar en brengt nog altijd ‘in de geest van toen’ volkstheater. Bleef de tijd stilstaan? Loert daar bet gevaar van kunstmatig verzet en museum-theater? Karel Hermans, ex-dramaturg van de Nieuwe Scène, illustreert in zijn relaas over bet opzetten van Moeder Courage hoe vage intenties leiden tot een onduidelijke voorstelling.
Heiner Müller is een gevierd auteur. De belangrijkste van Europa, zei men tijdens het debat over Duitse dramaturgie in het afgelopen festival van Avignon. Het Holland Festival programmeerde zelfs een apart luik Heiner Müller. Dit seizoen werkt hij mee aan het monsterproject van Bob Wilson CIVIL warS. Een gesprek met Heiner Müller en zijn vrouw Ginka Tscholakowa.
Op 18 oktober hebben Jan Fabre en zijn acteurs een ongewone voorstelling gegeven van Het is theater zoals te verwachten en te voorzien was. De voorstelling begon om achttien uur voor een goed gevulde zaal en kende het eerste uur zijn ‘normale’ verloop. Vanaf 19 uur reconstrueren we aan de hand van Fabres verslag de tumultueuze gebeurtenissen.
Het regisseursduo Gills & Dehert blijft consequent romantische helden van hun voetstuk halen. Vorig seizoen vermorzelden zij Goethes Clavigo onder een genadeloze parodie. Nu komt Starkadd, ooit een flamingantisch boegbeeld, gehavend maar dramatisch sterker uit de beeldenstorm.
In de nieuwe choreografie van Anne Teresa de Keersmaeker wordt niet gedanst op maar bij muziek, bij een toespraak van Fidel Castro en vooral: in stilte…
Guy Cassiers is eigenlijk graficus, maar heeft sinds geruime tijd in theater een uitverkoren middel gevonden om wat hij te zeggen heeft mee te delen. Hij was voor het eerst te zien in de AKT-productie Geruchten (1981) waarin hij de hoofdrol speelde. Vervolgens creëerde hij zelf onder andere Kaspar (1982), Tristan (1983), De ontmoeting (1983) en De cementen tuin (1984).
Twintig jaar hebben de Gentenaars zonder eigen repertoiregezelschap gezeten. In 1965 werd dan het NTG opgericht en inmiddels zijn we weer twintig jaar verder. We overlopen de geschiedenis van het NTG aan de hand van het komen en gaan van vijf directies. Een gezelschap wordt volwassen.
In april leverde de Munt (alweer) een schitterende Mozart-enscenering af: La Finta Giardiniera, in een regie van Karl-Ernst en Ursel Herrmann. Dirigent was Sylvain Cambreling.
Houdt u ook zo van Strauss? Richard en Johann senior en Johann junior en Eduard en Joseph Strauss, al die joyeuze Straussen die telkenjare de prille inzet van een nieuwe zonnewenteling forse luister bijzetten met hun weelderige walsen, flonkerende polka’s en verende marsen! Geschichten aus dem Wienerwald, de Kaizerwalz, de Tritsch Tratsch Polka, de Radetzkymars… Hoeveel grijze één januariën hebben zij niet van een fleurige noot voorzien!
Viviane de Muynck is een late roeping in het theater. Eerst was ze directiesecretaresse. Vanuit het amateurtoneel ging ze de weg van de beroepscarrière op. In Nederland stond ze al op de nominatielijst voor beste actrice van het jaar.
Zang, muziek en dans zijn sinds eeuwen met elkaar verbonden. Krijgt de dans subsidie, dan is het omdat hij deel uitmaakt van het pakket opera, en nog steeds niet zonder meer om zichzelf. Toch bracht de twintigste eeuw zonder twijfel de renaissance van de danskunst. Deze kunst is een wereldbeweging geworden, die zichzelf wil zijn, los van iedere binding. Zij is immers stilaan volwassen geworden.
In Nederland is men al een tijdlang laaiend enthousiast over het Vlaamse theater. Bovendien werken heel wat Vlaamse theatermakers in Nederland. Waarom? Bestaat er dan echt zoiets als een ‘Vlaamse Golf’? Een onderzoek van het probleem aan de hand van gesprekken met betrokkenen.
Het is tekenend voor deze tijd, dat één van de meest controversiële televisie-uitzendingen van de jongste jaren gewijd was aan zoiets volkomen onbelangrijks als de nieuwe deftigheid en het snobisme, gepaard gaand met het dragen van dure merkkleding. Wekenlang zinderde een bekend Vlaams weekblad na van de verhitte reacties op deze verschijnselreportage, alsof er in de wereld geen belangrijker dingen aan de orde waren.
Er is nauwelijks een banaler openingszin voor een toneelstuk te bedenken dan die van De Meeuw van Tsjechov. ‘Waarom gaat u toch altijd in het zwart gekleed?’, vraagt de onderwijzer Medvedjenko aan Masja, de dochter van rentmeester Sjamrajev. Het antwoord is al iets minder banaal: ‘Ik ben in de rouw over mijn leven. Ik ben ongelukkig.’
Zo ergens tussen ‘Le Petit Paris’ en ‘Washington aan de Zenne’ moet Brussel liggen. Een stad met een bruisend verleden, waar de ruis van de belle epoque als verre herinnering gekoesterd wordt. Een stad met een grootse toekomst, waar aan de belofte van een Europese visie hoogmoedig gebouwd wordt.
Ongetwijfeld. Hij was een lastpost, een zeurpiet, een zelfkweller. Een mensenhater uit liefde, een spraakwaterval, een draaikolk. Een wijze freak. Vol verfijnde public-relationsstrategie, gewichtige onzin, eindeloze luchtbellen, lllusieloosheid als levensinhoud. Paradox als levenslijn. Het epicentrum van een gekoesterde woede.
Met de regelmaat van een klok treedt Maatschappij Discordia bezuiden de noordgrens aan. De aanwezigheid van het gezelschap op Vlaamse podia vindt zijn oorsprong in het Stuc te Leuven. Nadien volgden Nieuwpoort en Monty als vaste stekken. Bij Discordia ga je op bezoek en de huizen daarvoor kiest het gezelschap secuur uit.
Het trio Van Dijck, Dehollander, Turbiasz – twee jaar geleden en groupe opgestapt bij de Need-company – heeft in elle geval dit gemeen: het bezit de gave van het entertainen met een enthousiasme en een onstuimigheid waar je als toeschouwer onrustig van wordt.
Jan Fabre werkte in Frankfurt met de dansers van William Forsythe en combineerde zijn zoektocht naar Absolute Schoonheid met Forsythes fascinatie voor het grillige, de désordre, de verstoring.
In het Vlaamse theaterlandschap tekende zich in de afgelopen jaren een probleem af dat zich niet situeerde bij de theatermakers, maar bij de organisatoren. In de jaren tachtig hebben we mogen meemaken dat iedereen op dat niveau de mond vol had over profilering. Het heette dat het publiek recht had op standpunten en duidelijke keuzes. Gedaan met de verderfelijke theorie waarbij pluralisme, een brede interesse en een bezorgd zijn om de rijke verscheidenheid die cultuur heet, de eerste bekommernis was. Het ging erom om mee te schrijven aan de mars van de geschiedenis.
Heeft de verkiezingsuitslag van 24 november 1991 de Vlaamse theatermakers wakker geschud? Waren zij werkelijk ingedommeld na lange jaren van expliciet politiek engagement? Wat is hun plaats in de polis anno 1992?
In onze moderne consumptie-samenleving is verantwoordelijkheid geen populaire term. Toch is het het sleutelbegrip in de werkzaamheid van de theatercriticus. Een pleidooi voor een bedreigde waarde.
Een verzonnen verhaal. Zeven jaar geleden speelden vijf acteurs een stuk van Shakespeare, laten we aannemen Romeo en Julia. Ze werkten met vrijstelling van stempelcontrole, net zoals de regisseur en de scenograaf. Een tragedie over jonge verwende mannen die verdrinken in hun excessen, energiek, met veel goede smaak en artistiek zelfbewustzijn vormgegeven. Het leek alsof er een stevige parketvloer lag in het danspaleis van Verona, maar het waren dunne lamellen van bij Ikea. Met bijeengeschraapt spaargeld hadden de spelers hun eigen Armani-pak gekocht, ze hielden het aan op het feestje na de première, ze zijn het jarenlang blijven dragen bij elke dure party.
‘Merce Cunningham is typisch high white art,’ zegt choreograaf Bill T. Jones, ‘afstandelijk en koel, losgekoppeld van zijn sociale context.’ Over de protestdans van Meg Stuart en Bill T. Jones.
De scène als een ontmoetingsplaats met de andere cultuur, met de vreemdeling. Het archaïsche beeld van de offerplaats als metafoor voor het interculturele theater.
De cultproductie Murx… van de Zwitserse musicus en regisseur Christoph Marthaler is een Merzbild, een collage gemaakt van ‘afval’. Is Murx… meer dan een gevatte satire over Sehnsucht en nationalisme?
‘Oe ist oe ist oe ist? – Goe goe goe’. Een gesprek met een theatermaker die verdoken doorwerkt aan een œuvre hors des choses.
Carlos Tindemans schreef recensies van 1960 tot 1968. Deze relatief korte periode volstond om blijvende faam te verwerven als gedegen en gepassioneerd theatercriticus.
Ik moet het over mezelf hebben. Niet over anderen, dat is te gemakkelijk. Het probleem zit bij mij. Waarom ik niet beter theater maak dan ik doe, en niet waarom anderen dat ook nalaten te doen. Terwijl er redenen genoeg zijn. Ik bedoel: ik heb woede genoeg om beter theater te maken. Woede jegens zowat alles.
Ruim twintig jaar geleden (in het seizoen 1974-1975) deed Gerardjan Rijnders een van zijn eerste professionele regies, De dame met de camelia’s van Alexandre Dumas fils, bij Toneelgroep Baal. Op dit moment is hij een van de meest toonaangevende regisseurs van Nederland.
Zijn Stan, Dito’Dito, Maten en de Roovers epigonen van Maatschappij Discordia? Deze vraagstelling vormde het uitgangspunt voor dit artikel. Tijdens de gesprekken met die theatermakers bleek dat acteurs en auteur meer bezig waren met vragen over een politiek theater.
Samuel Beckett was bijzonder veeleisend aangaande de uitvoering van zijn stukken. Die bekommernis ging zo ver dat hij geruime tijd – tot dat fysiek onmogelijk werd – alle uitvoeringen ervan op de voet volgde, en in een enkel geval de regisseur het leven zo zuur maakte dat die hem de eer van de regie liet.
Vooral Brusselse theaters gebruiken vandaag de stad als hefboom om hun eigen maatschappelijke relevantie te legitimeren. Pieter T’Jonck zoekt naar mogelijke wortels voor het wanhopige verlangen naar stedelijkheid als vaste bodem voor een theaterpraktijk.
In juni vond de première plaats van Puccini’s La Fanciulla del West, het voorlaatste luik van de Puccini-cyclus in de Vlaamse Opera. Het regiewerk van Robert Carsen introduceerde een nieuwe maatstaf voor de enscenering van deze veristische repertoirestukken.
Van de vele foto’s die Raimund Hoghe tijdens zijn jongste soloproductie Chambre Séparée rond zich verzamelt, krijgt er één een aparte plek rechts achteraan op het toneel. Geen afbeelding van zijn moeder, zoals ik aanvankelijk dacht, maar een platenhoes: Alone van Judy Garland. In een gele regenjas blikt de zangeres, alleen op het strand op een druilerige dag, voor zich uit.
De jeugdtheaters zagen er gelukkig uit toen de voormalige minister van cultuur (Luc Martens) – nog vóór de potjes verdeeld werden -meedeelde dat hij de jeugdtheaters ‘positief zou discrimineren’. Dat laatste zou zich vertalen in een subsidiair inhaalmanoeuvre waardoor een aantal jeugdtheaters zouden kunnen opereren als de ‘groten’, met min of meer te vergelijken middelen… En zo geschiedde ongeveer.
Hij heeft het niet zo begrepen op de moderne dans in Vlaanderen: te flou, niet precies genoeg. Hij wil virtuoze dansers, zet mooie beelden neer, vaak van een onverbloemde erotiek. Choreograaf Thierry Smits is een outcast in het wereldje van de dans. Pascal Gielen zag zijn Corps(e) en sprak met hem.
Bestaat er een verband tussen (leef)tijd en de beleving van authenticiteit? Na het zien van Weg (Kaaitheater) en Kung Fu (Victoria) denkt Marleen Baeten van wel. Beide producties bewegen zich op het grensgebied van autobiografie en fictie. De makers verschillen ongeveer een generatie.
Het kopen van een huis omschrijft de bankier van bij het eerste gesprek als ‘jullie project1. Kunstencentra en theatergezelschappen moeten hun ‘project’ omschrijven om subsidies binnen te halen. Studenten in kunstscholen moeten hun ‘eindproject’ motiveren en omschrijven. Een huwelijk sluiten, kinderen wensen… het wordt allemaal als ‘project’ benoemd.
Hij zag vele soorten licht, werd vele keren van zijn paard gebliksemd. Ziener en dwaas, genie en kwistenbiebel, anarchist en royalist, renegaat en gelovige, mysticus en dandy. Zijn designer-kostuums en zijn kaduke heupgewricht, zijn anorectische depressie en zijn jongensachtige vrolijkheid, zijn cyclische gedaanteverwisselingen en zijn consequente wispelturigheid, zijn hele hebben en houden, leven en dood, alles betrekt hij in zijn decorum. Het leven als kunstwerk, hij zal het graag horen. Jan Decorte, theaterkunstenaar. Geboren op 9 mei 1950.
Vleesbomen, vruchten, zuigen, slachten, bloeiende ingewanden, vloeiende sappen… welkom in de wereld van Peter Verhelst, Vlaandrens meest productieve (toneel)auteur, niet weg te branden van de vaderlandse scènes en toch onspeelbaar geacht. Wat betekenen zijn teksten? Of hebben ze geen betekenis? Schrijft hij altijd hetzelfde? Gaat hij te ver of net niet ver genoeg?
In een van de voorlaatste regels van The Waste Land (T.S. Eliot, 1922) kijkt het gedicht, dat al een eeuw lang met zijn beelden van barre woestenij de moderne tijd bespookt, in een zelfcommentaar om naar zijn eigen opbouw en zegt: ‘These fragments I have shored against my ruins.’
Stuc heeft begrepen dat blijvende vernieuwing in het theater van onderaan moet beginnen. Daarom treedt het niet alleen met veel feeling en smaak op als receptieve schouwburg, ook intervenieert het zelf op de theatermarkt met een eigen acteursopleiding en producties die daar in het verlengde van liggen. De acteur zoals die daar te zien is, is geen te kneden en inpasbaar materiaal, is niet de slaapwandelende afwezige; integendeel, zeer wakker en onbevangen is hij bereid elke avond opnieuw de confrontatie met medespelers en een tekst aan te gaan. Dat geeft spits spelplezier dat een verademing is voor de anders zo moeë en wegglijdende theateravonden.
Woyzeck, het stuk dat Georg Büchner bij zijn dood onafgewerkt en in fragmenten achterliet, wordt beschouwd als een van de eerste moderne drama’s. Hollandia’s enscenering vermeed terecht de gebruikelijke sociale of psychologische interpretaties.
‘Het raadsel blijft bet raadsel en mijn antwoord is het antwoord niet’, zegt Oedipus in het gelijknamige stuk van Seneca, in een vertaling van Hugo Claus. Is deze uitspraak het leidmotief van de dubbelproductie waarmee Franz Marijnen zijn eerste volledig eigen seizoen in de KVS opende?