#168
15.05.2022
—
14.09.2022
Rudi Laermans is socioloog, auteur en vertaler.
Lichamelijke zelfexpressie, bewegingsonderzoek, het lichaam ‘musicaliseren’…: het zijn bekende motieven binnen de professionele dans. Ondertussen raakte ook de discursieve wending ingeburgerd. Die zet het lichaam in als communicatiemedium, vaak in combinatie met andere media. Het babbelende lichaam spreekt, kritisch of ironisch, over hoe het maatschappelijk wordt betekend door gendercodes, raciale ongelijkheid of consumptieve lifestyles die altijd ook lijfstijlen zijn. Malus zit in een heel andere traditie, een die binnen de dans minoritair is maar daarbuiten in vele varianten sterk staat: het lichaam methodisch de-subjectiveren.
Het theaterdispositief is een onwaarschijnlijk krachtige kijkmachine. Het samenspel van een donkere zaal met een collectieve blik die focust op wat zichtbaar is op de scene, laadt iedere handeling van de performers op met de suggestiviteit van mogelijke betekenissen, mogelijke personages, mogelijke communicatie. Zien doen (in de zaal) en doen zien (op de scene) kruisen elkaar: dat is de essentie van het theaterdispositief. Die kwintessens ensceneren Heine Avdal en Ingrid Haakstad met een lichtjes provocerend minimalisme voor een zwart doek bij de start van gone here (yet) to come op het proscenium.
De voorstelling begint met een opname van opgewonden door elkaar pratende stemmen: een scène uit Hamlet, waarin niet toevallig meermaals de zin ‘Speak to me!’ valt. Het is het startschot voor een twee uur durende stoet van geregistreerde stemmen, meestal solo sprekend en zich uitdrukkend in uiteenlopende talen binnen verschillende spreekgenres.
In haar gelijknamige performance die op Kunstenfestivaldesarts in première ging, werkt Begüm Erciyas met kleine fragmenten uit Letters from Attica, die de Amerikaanse revolutionair Sam Melville eind jaren zestig vanuit de beruchte Attica State-gevangenis schreef. Ze worden als zelfstandige brieven gepresenteerd, met een datum, aanhef en slotgroet.
Er waart een spook door de theaterwereld dat, anders dan het communisme in de 19de eeuw, geen manifest behoeft. Daarvoor is het te luidruchtig: het zal worden gehoord en gelijk krijgen. Dat gelijk geldt als een onbetwistbare premisse: theater zal politiek zijn of niet zijn. Maar wat is politiek theater? Op die vraag volgen zodanig uiteenlopende antwoorden dat het onderwerp inderdaad de contouren van een fantoom aanneemt.
In Screws sluist Alexander Vantournhout elementen uit de wereld van het circus in die van de hedendaagse dans. Sébastien Hendrickx en Rudi Laermans waren beiden bij het maakproces van de voorstelling betrokken. Ze onderzoeken wat deze cross-disciplinaire verschuivingen teweegbrengen op het vlak van de verhouding tot virtuositeit, de omgang met voorwerpen en de fysieke inleving van het publiek.
De titel van Begüm Erciyas’ nieuwste performatieve installatie geeft al meteen een flink stuk van de clou weg. ‘Kussengebabbel’, dat is het soort van tegelijk intieme en banale conversatie die je voert voor het slapengaan en je zachtjesaan richting dromenland duwt. Je praat over persoonlijke koetjes en kalfjes, maar dat gekeuvel is sociaal niet vrijblijvend. De gesprekspartner kan een kind, een geliefde of zelfs een one night stand zijn. In principe is het echter nooit om het even wie of wat: daarvoor is de situatie in alle opzichten te nabij. Daarnaast speelt de culturele regel dat de stem, méér dan het geslacht, het misschien wel meest intieme deel van ieder lichaam vormt: het geslacht is generiek, de stem singulier. De vertrouwelijkheid van ‘kussengebabbel’ heeft daarom alles te maken met de verknoping van medium en boodschap. De particulariteit van de stem verhevigt het persoonlijke karakter van de gefezelde woorden of zinnen, hoe banaal ook hun inhoud. Omgekeerd beklemtonen kleine ontboezemingen en de vaak fluisterende wijze waarop die worden gezegd, het individuele timbre van een stem.
‘Penelope Sleeps’ begins in medias res. Three performers, lying as though dead onstage, and a small harmonium plus, I suspect, a Casiotone await you when you enter. You too take a seat onstage, the audience forming a semicircle around the performers, and you look out into the darkened auditorium where you usually sit during a theatre performance. Still lying with her back on the floor, Mette Edvardsen starts telling a story about a small spider in her parents’ guest room and the fear that this type of arthropod fills her with. Telling comes down to reading aloud: both Edvardsen and the audience see the text projected in three languages on a small screen that hangs front right.
Penelope Sleeps begint in media res. Drie performers, quasi-dood liggend op de scene, en een klein harmonium plus – vermoed ik – een Casiotone wachten je op bij het binnenkomen. Je neemt eveneens plaats op de scene, waarbij het publiek een halve cirkel rond de performers vormt en je uitkijkt op de verdonkerde zaal waarin je gewoonlijk tijdens een theatervoorstelling zit. Nog altijd met de rug op de vloer liggend, begint Mette Edvardsen te verhalen over een kleine spin in de logeerkamer van haar ouders en de angst die dat soort geleedpotige haar inboezemt. Het vertellen komt neer op voorlezen: zowel Edvardsen als het publiek zien de tekst in drie talen geprojecteerd op een klein scherm dat vooraan rechts hangt.
Geen sociabiliteit zonder het opdissen van kleine of grote verhalen over alledaagse voorvallen en situaties die vaak anekdotisch zijn. In haar artistieke praktijk verzelfstandigt Emi Kodama dat vertellen en geeft ze er tevens een draai aan, zodat het schijnbaar gewone een stuk minder prozaïsch wordt. Ze doet dat multidisciplinair: ze combineert weldoordachte, neergeschreven verhalen met tekeningen, foto’s, video’s of geluiden, wat kan resulteren in een boek, een performance of een installatie.
Vorig jaar stond de Berlijnse Volksbühne in brand toen de Belg Chris Dercon er aantrad als grote baas. De voormalige Tate Modern-directeur heette te veel een ‘manager’ te zijn, die met zakelijke blik het traditionele Duitse repertoiretheater zou uithollen. Vaste spelerskernen, huisregisseurs, de kracht van de canon: in Vlaanderen kennen we dat nauwelijks nog. Wat zijn, in deze postdramatische tijden, nog de merites van theater als metier?
Castellucci die Die Zauberflöte ensceneert? Dat moet spektakel opleveren. En ja, daarin stelt de Italiaan niet teleur. Ook dramaturgisch houdt hij je aan je stoel gekluisterd: hij scheurt Mozarts klassieker genadeloos uit elkaar en puzzelt met de stukken tot de boodschap duidelijk is. Want daar gaat het hem uiteindelijk om: de dualistische strijd tussen rede en liefde, tussen man en vrouw, tussen patriarchaat en feminisme.
Rudi Laermans analyseert de figuur van Ivanov binnen het oeuvre van Anton Tsjechov en leest diens onvermogen tegen de achtergrond van onze neoliberale prestatiemaatschappij als een daad van verzet. ‘In de mogelijkheid om iets niet te doen wat men wel degelijk kan, ligt de reële basis van alle menselijke vrijheid.’ Dit essay werd geschreven naar aanleiding van de voorstelling Ivanov (2015), een regie van Piet Arfeuille bij Theater Malpertuis. Een aantal van de geponeerde ideeën gaat terug op enkele conversaties die de auteur met Piet Arfeuille over het stuk heeft gehad.
Kijken naar dans komt vaak neer op het lezen van een belichaamde tekst. Deze hermeneutische houding lijkt vanzelfsprekend: ik zie een reeks bewegingen en probeer ze te begrijpen.
Wie pakweg drie stukken van de Duitse theatermaker René Pollesch heeft bijgewoond, krijgt al snel de idee dat er zoiets als ‘het systeem Pollesch’ bestaat. In wezen komt dat neer, zo schrijft Rudi Laermans, op een reeks don’ts. Waaruit bestaat dit systeem precies? Laermans beschrijft en analyseert het, en legt er tegelijk de filosofische en sociologische achtergronden van bloot. ‘Theater is voor Pollesch in alle betekenissen van het woord een gemeenschappelijke ruimte van reflectie.’
De carrière van Rudi Laermans als dansliefhebber valt samen met het dertigjarige bestaan van Etcetera. De redactie vroeg hem om terug te kijken.
Kan kunst de wereld redden? – Bijna twintigjaar geleden was het één van de vragen die door Antwerpen 93 Culturele Hoofdstad werden gesteld. Ondertussen weten we dat de wereld écht wel gered moet worden. Maar zal de kunst dat doen? Rudi Laermans sprak met de Amerikaanse performer en theatermaker Davis Freeman over wat hij zelf zijn devious political theatre noemt, dat wil zeggen: politiek theater dat een omweg neemt. Freeman: ‘We stellen vragen en we geven informatie over de kleine keuzes die je elke dag maakt. Mensen kunnen er van meenemen wat ze willen… En hoewel ik dat besef van urgentie voel, moet het werk ook voldoende onderhoudend zijn. Zoals het gezegde luidt: A spoonful of sugar makes the medicine go down!‘
Tijdens zijn State of the Union op Het Theaterfestival riep Pascal Gielen de kunstensector op tot een actievere opstelling in politieke en maatschappelijke kwesties. Rudi Laermans stelt in een reactie dat het kunstenbestel in de eerste plaats zijn eigen impliciete waarden naar voren dient te schuiven. ‘Haar bewoners zouden gewoonweg duidelijker dienen te zeggen wat ze feitelijk doen of belangrijk vinden, in het bijzonder wanneer dat allemaal een beetje tot sterk verschilt van de vigerende bestuurscredo’s.’ Want in de ‘eigenpolitiek’ van het georganiseerde kunstencircuit, zo zegt Laermans, tekenen zich de contouren af van een meer omvattende toekomstige politiek.
‘Kunst omwille van de kunst’ is geen louter ideologische frase. De meeste kunstenaars onderschrijven dit credo althans ten dele en nemen daarom jarenlang genoegen met een minder dan gemiddeld inkomen. Hoe de idee van artistieke roeping doorwerkt in de wereld van de (Franse) hedendaagse dans, valt na te lezen in de nogal uitzonderlijke studie van Pierre-Emmanuel Sorignet. Hij nam tussen 1997 en 2009 meer dan honderd interviews af van zo’n dertig dansers en choreografen, en kan daarnaast ruim putten uit eerstehandsinformatie: vanaf 2001, na de afronding van zijn doctoraat in de sociologie, begon hij zelf te dansen in diverse gezelschappen. Met sommige compagnies stond hij op de grote Parijse podia, andere keren kwam een productie niet verder dan ‘de provincie’.
1. Een van de kortste en tevens meest markante teksten over dans is het No Manifesto van Yvonne Rainer uit 1965. In twaalf zinnetjes zegt Rainer waar ze allemaal komaf mee wil maken: ‘neen aan het spektakel, neen aan virtuositeit, neen aan transformatie en magie en doen alsof…’ Het lijstje is geïnspireerd door het toenmalige minimalisme in de beeldende kunst, maar verwijst ook naar een meer algemene artistieke houding, die de ingeburgerde idee van kunst als mogelijkheidszin of het creëren van nieuwe expressievormen radicaal opzijschuift en kiest voor de kunst van het weigeren van mogelijkheden. Kunst is dan de kundigheid om weg te nemen, om overbodigheden te schrappen, en ook: om niet nog eens te doen wat men tot nog toe heeft gedaan.
Op 24 juni gaat in het Parijse Théâtre de la Ville The Song in première, de nieuwste choreografie van Anne Teresa De Keersmaker. Dit stuk voor negen mannen en één vrouw maakte ze in samenwerking met beeldend kunstenaars Michel François en Ann Veronica Janssen. Enkele jaren geleden maakte ze met Janssen ook al Keeping Still, een voorstelling die een expliciet ecologische lading droeg. Rudi Laermans praat voor een keer niet met De Keersmaeker over haar artistieke oeuvre, maar probeert te achterhalen wat het woord engagement voor haar zoal inhoudt.
In 1991 verbaasde ze de internationale danswereld op het festival Klapstuk 91 met haar eerste avondvullende productie Disfigure Study. Alain Platel zei daarover eens: wat Café Müller van Pina Bausch was voor de jaren zeventig, en wat Ottone, Ottone van Anne Teresa De Keersmaeker was voor de jaren tachtig, dat is Disfigure Study voor de jaren negentig. Rond Meg Stuart is het sindsdien nooit meer stil geworden. In februari dit jaar werd haar de Cultuurprijs voor Podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap toegekend. Rudi Laermans sprak met haar.
Vlaanderen en Brussel staan hoog genoteerd op de mondiale danskaart. Toch hebben de vele hier aanwezige danskunstenaars het erg moeilijk om hun werk in behoorlijke omstandigheden gemaakt en getoond te krijgen. Rudi Laermans pleit voor een dansplan en een dansbeleid dat nieuwe praktijken honoreert. ‘De tijd dat het model van de Grote Auteur en zijn Oeuvre de toon zette, is voorbij.’
Een dwarsdoorsnede doorheen het werk van het collectief Deep Blue, aan de hand van de installatie box with holes, en de voorstellingen terminal, closer, en some notes are. Rudi Laermans analyseert de notie van ‘gemeenschappelijkheid’ in het werk van de choreografen Heine Avdal en Yukiko Shinozaki, en geluidskunstenaar Christoph De Boeck, en exploreert de draagkracht van hun ‘genetwerkte’ performances.
Beweeglijk denken of het denken in actie, dat gebeurt tijdens de theorielessen in P.A.R.T.S. Hier wordt denken een ‘doen’. Als het echt goed gaat, overheerst een beweeglijk handelen met/van woorden en concepten, dan ontstaat een collectieve situatie waarin het denken risico’s neemt en onzekere zones betreedt.
Wanneer je over een beladen onderwerp als de (mogelijke) verhouding tussen kunst en democratie iets zinvols probeert te zeggen, stuit je altijd weer opnieuw op het feit dat je nooit als eerste spreekt. Anderen zijn je voorgegaan, maar niet ieders spreken weegt in de publieke arena even zwaar, integendeel. In het lopende debat over kunst en politiek leidt alvast die laatste partij duidelijk de dans.
Het kunstendecreet, geïnterpreteerd door Anciaux en De Ruyck
Laten we overeenkomen dat we het hebben over wat ons in de hedendaagse dans interesseert (boeit, irriteert, afstoot, treft…). Het kan dus over heel veel gaan, maar niet over datgene waar we ons vanuit een sociale positie moeten toe verhouden (beleid, media, geld, roddel, reputaties…).
Bestaat er zoiets als hedendaagse dans? Op het eerste gezicht is dat een nogal domme vraag, want er zijn mensen, opvoeringen, instellingen, subsidies die gedurig met deze uitdrukking worden verbonden. Rosas maakt hedendaagse dans, de Vooruit in Gent toont hedendaagse dans, de overheid subsidieert hedendaagse dans, u gaat er misschien regelmatig naar kijken en ik ben bezig erover te schrijven. Maar toch, bestaat er wel iets dergelijks? Waar slaat deze uitdrukking eigenlijk op? Wat is haar referent? Of nog, en breder aangezet, waar gaat het eigenlijk over wanneer een artefact als hedendaagse kunst wordt ingeschaald?
Dat Carlotta Sagna een begenadigde danseres en actrice is, weet iedereen die haar eerst bij Rosas, vervolgens bij Needcompany aan het werk zag.
Arjen Mulder is al langer mediadenker en stilaan ook een van de beste essayisten in het Nederlands taalgebied. Rudi Laermans introduceert zijn werk en sprak met de auteur over fotografie, podiumkunst en religie.
Medio december 2001 presenteerde cultuurminister Bert Anciaux zijn al eerder aangekondigde infrastructuurnota. Die bundelt voor de periode 2002-2004 alle voorziene tussenkomsten van de Vlaamse overheid in gebouwen met een culturele finaliteit, zoals musea, kunstencentra en muziekclubs.
Van 22 tot 37 waart werd BSBbis, het tijdelijke onderkomen van de Beursschouwburg in de Brusselse Kazernestraat, bezet door BDC/Tom Plischke & Friends. Etcetera vond het gebeuren belangrijk genoeg om erop terug te komen. Stefanie Wenner brengt verslag uit van het evenement. Steven De Belder vergelijkt het initiatief met de danslaboratoria van Meg Stuart en Xavier Le Roy. Rudi Laermans opent het minidossier met de neerslag van een gesprek met Tom Plischke.
Ook voor hedendaagse kunstenaars blijft de grootstad de sociale en culturele biotoop bij uitstek. Op uitnodiging van de Vlaamse Gemeenschapscommissie hield Rudi Laermans een lezing over het thema Arti(e)st(e) in residence?. Een sociologisch betoog dat eindigt met twee beleidsvoorstellen.
Performers – acteurs, dansers – die na enkele jaren een eigen artistiek project opzetten, dus zichzelf gaan regisseren of choreograferen: het blijft een waagstuk. Vaak loopt het inderdaad een beetje tot zéér verkeerd met die ‘hybridisering’ van, ouderwets gesproken, de rollen van uitvoerend en scheppend kunstenaar. Waarom?
Van de Vlaamse leeuw wordt beweerd, overigens meestal al zingend, dat hij ontembaar is. Over de podiumkunsten kan worden gesteld dat ze al lang gekooid zijn – en wel precies door het podium of, juister, door het dispositief scène/zaal. Uiteraard kan een makke leeuw in gevangenschap nog altijd doen alsof hij zijn wilde jaren (zijn adolescentieperiode) nog niet helemaal is vergeten. De in circus of zoo loeihard brullende leeuw zorgt dan ook steevast voor een gezellig moment. Aan de geknechte situatie van Heer Leeuw verandert dat auditief spektakel natuurlijk niet meteen iets.
Over Vanity van Vincent Dunoyer is al het nodige gezegd en geschreven, ook in dit blad (zie de bijdragen van Pieter T’Jonck en Jeroen Peeters in Etcetera 74). Toch wil ik hier graag nog iets kwijt over deze voorstelling, gewoon omdat ze zowel een ‘choreografische waarheid’ als een ‘danswaarheid’ toonde met een door mij nog nooit geziene evidentie.
De eerste indruk bij Laten we flink zijn van de Nederlandse podiumkunstenares Sanne Van Rijn – begin november 2000 te gast in de Brusselse Beursschouwburg – was letterlijk gekleurd. Rood, rood en nog eens rood: een rode achterwand in de vorm van een lichtjes krommend muurtje en daarvoor een rode tafel en twee stoelen. Een boudoir? Of al dat rood in Laten we flink zijn ook echt betekenisdragend was, is hoogst twijfelachtig. Een goed deel van de voorstelling stond immers in het teken van een zwijgend, ja nietszeggend formalisme. Of zo leek het althans.
Op 16 november 2000 ging in de Brusselse Beursschouwburg 9 Floorscenes van Andy Deneys & Galothar in première. De openingsscène was alvast maatgevend voor de teneur van de hele voorstelling: duisternis, een mannelijk lichaam op de podiumvloer dat er niet zomaar lag te liggen omdat het overduidelijk een pose had aangenomen – het deed alsof het in het heetst van een niet getoonde strijd was bezweken.
Jean-Pierre Sarrazac is en Bernard Dort was verbonden aan het Institut d’Etudes Théâtrales van de Parijse Sorbonne. Rudi Laermans bespreekt een boek van de eerste en een boeiende biografie over de tweede. Over Vilar, Brecht, Strehler, Barthes et les autres.
Rudi Laermans op stap in Brussel. Hij zag er een aantal recente dansproducties en constateert een ‘retour aux origines’.
Rudi Laermans over een dansvoorstelling die de scheiding tussen performance- en kijkruimte opheft.
Van Epigonentheater zlv (‘zonder leiding van’) naar Needcompany, van straatvoorstellingen naar Shakespeare, van politiek naar kunst: Katrien Darras en Rudi Laermans praten met theatermaker en beeldend kunstenaar Jan Lauwers over zijn parcours en de noodzaak om ‘in detail te treden’.
Rudi Laermans over het boek Alles is rustig – het verhaal van de kunstencentra (VTi-VDP)
Een interessante voorstelling zouden we minstens twee keer moeten zien, vindt Rudi Laermans, kwestie van de microbiologische reacties in ons hun werk te laten doen: herinneren, herkennen, begrijpen.
Roel Verniers was tot tranen toe bewogen door Allemaal Indiaan van Alain Platel en Arne Sierens. Hij pleit voor een kritiek die emotioneel durft te zijn. Dat is een onhoudbare stellingname, reageert Rudi Laermans, die in Allemaal Indiaan niet meer dan een reeks clichés zag. Roel Verniers antwoordt op zijn beurt.
In het randprogramma van Het Theaterfestival 1999 gaf Rudi Laermans een lezing over de toenemende verzakelijking van de kunstsector. Is er een alternatief voor het neoliberale kunstenbeleid? Ja. De ‘supervisiestaat’.
Myriam Van Imschoot en Rudi Laermans over Nijinski’s Le sacre du printemps, misschien wel het eerste moderne ballet?
Rudi Laermans over Ballet across Border: Career and Culture in the World of Dancers van Helena Wulff
De Amerikaanse danscriticus David Michael Levin beschouwt het oeuvre van George Balanchine als zowat het belangrijkste momentum in de twintigste-eeuwse dansgeschiedenis. Rudi Laermans vertaalde en bewerkte een ‘verbazingwekkend’ essay van Levin en leidt het ook in.
Hoe ver reikt de spreekwoordelijke macht van het geld? Welke garanties biedt geld binnen de kunst of de wetenschap? Zijn aanzien en geld vergelijkbare grootheden? Beschouwingen van Rudi Laermans over Geld, communicatie en kunst.
‘Zoals de structuur van de choreografieën van Anne Teresa De Keersmaeker altijd ook de interne logica van de muziek weerspiegelt, zo reflecteren in I said I alle ingrediënten elkaar, en dat zowel thematisch als vormelijk’, schrijft een enthousiaste Rudi Laermans.
Bestaat er in het Vlaamse theater zoiets als de generatie van de Tachtigers? Rudi Laermans bekijkt het begrip generatie sociologisch en psychoanalytisch. Het gaat om kunstwerken en niet om kunstenaars, om prestaties en niet om generaties.
Rudi Laermans zag een memorabele voorstelling over een memorabel Vlaanderen.
Viviane De Muynck speelde o.a. bij De Mannen van den Dam, Toneelgroep Amsterdam en Maatschappij Discordia. Nu werkt zij samen met Jan Lauwers & Needcompany. Rudi Laermans sprak met haar, over Ron Vawter en andere acteurs en actrices die zij bewondert, over vedettencultus en het gebrek daaraan in onze contreien.
Kleine briefwisseling tussen Jan Lauwers en Rudi Laermans, als opmaat tot een reeks artikelen over de relatie tussen beeldende kunst en theater.
In welke zin is Meg Stuart een ‘beeldende lichaamskunstenares’? Een essay van Rudi Laermans.
De toenemende mediatisering van onze leefwereld zet de gangbare kunstopvattingen op de helling. Rudi Laermans vraagt zich af welke waarde de hedendaagse kunst kan hebben voor de techno-mens. Kunst in coma? Theater bekeken door het camera-oog.
Op 16 april 1994 overleed Ron Vawter. In dit essay, geschreven begin maart, na het bijwonen van enkele repetities en een voorstelling, beschrijft Rudi Laermans Philoktetes-Variaties als een ‘grafvoorstelling’ waarin niets is wat het lijkt. Het werd Vawters laatste werkstuk, zijn artistiek testament.
Over het dovemansgesprek tussen lichaamskunst en lichaamscultuur, over de verborgen geschiedenis van de moderne kunst, over de spektakelmaatschappij. Een essay van Rudi Laermans.
De Amerikaanse acteur Ron Vawter bracht met Roy Cohn/Jack Smith een opgemerkte dubbele monoloog. Rudi Laermans over deze voorstelling en over wat ze (niet) ter sprake brengt.