#162
01.12.2020
—
14.03.2021
download pdf
Binnen de Etcetera-redactie, maar ook daarbuiten, is al geruime tijd een discussie aan de gang rond repertoire-theater. Is dat het theater van de grote zalen, de grote middelen, de ‘grote’ teksten, het grote publiek? Johan Thielemans wil in zijn bijdrage reageren op Gezocht: Profiel van een gezelschap van Marianne Van Kerkhoven (Etcetera 24). Volgens hem vormen de grote schouwburgen door hun architectuur een concrete uitdaging om vorm te geven aan de centrale mythen waarrond zich het publiek massaal kan verzamelen. Vlaamse theatermakers als Dirk Tanghe, Luc Perceval en Guy Joosten zijn klaar om deze uitdaging aan te gaan. Marianne Van Kerkhoven probeert op haar beurt een nieuwe ‘uitdagende’ invulling te geven aan ‘auteur’, ‘repertoire’, ‘theaterdirectie’ en komt terecht bij artistieke continuïteit, publieksopbouw en een noodzakelijk internationalisme.
Polemiek is zeker niet de sterkste kant van de Vlaming. Een discussie op gang brengen, b.v. omtrent repertoiretheater — ook al zendt de werkelijkheid quasi dagelijks signalen uit die erop wijzen dat deze discussie aan de orde én noodzakelijk is — blijft een taaie bedoening. Nochtans is het voeren van deze discussie een eerste voorwaarde om te komen tot het formuleren van die artistieke en beleidsmatige opties die nodig zijn om aan de veranderde realiteit tegemoet te komen.
Afgelopen zomer presenteerde het Festival van Gibellina in Sicilië De Trojaanse Vrouwen in een regie van de Belg Thierry Salmon. De voorstelling werd in het oud-Grieks gespeeld door 34 vrouwen op de ruïnes van een stad die door een aardbeving van de kaart werd geveegd. “Een unieke ervaring,” vond Pol Arias in Etcetera 24. Na Fastes Foules, zo’n vier jaar geleden, was men in België het spoor van Salmon bijster geraakt. Hij doet aan Johan Thielemans en Pol Arias het merkwaardige relaas van zijn zoektocht naar middelen en mogelijkheden om zijn stijl te ontwikkelen. Een pad dat slechts zelden over rozen liep, zo blijkt.
Enkele jaargangen na Gent en Antwerpen — er is ondertussen veel veranderd — pakt Etcetera de theaterstad Brussel aan, hoofdstad van Europa en van de Vlaamse Gemeenschap. Spreken over Brussel is ingewikkeld: zullen we het hebben over héél de stad, of enkel over de Brusselse Vlamingen — theatermakers, -organisatoren en -toeschouwers. We kozen voor een ‘Vlaamse’ aanpak, zonder misplaatste fierheid, met de vinger op vele wonden, etterend of langzaam genezend.
Walter Tillemans zou met zijn Oostenrijkse ervaringen beter moeten weten. Hij weet dat ‘Die Provinz’ het niet zo hoog op heeft met de hoofdstad Wenen. En ‘Wien’ kijkt wat smalend, maar toch ook vertederd naar het reilen en zeilen in de ‘Länder’.
Zo ergens tussen ‘Le Petit Paris’ en ‘Washington aan de Zenne’ moet Brussel liggen. Een stad met een bruisend verleden, waar de ruis van de belle epoque als verre herinnering gekoesterd wordt. Een stad met een grootse toekomst, waar aan de belofte van een Europese visie hoogmoedig gebouwd wordt.
Het theateraanbod in Brussel, hoofdstad van de Vlaamse Gemeenschap, is de afgelopen jaren aanzienlijk verschraald. Twee produktiekernen verdwenen – het Brialmonttheater en Jan Decortes HTP – en de overblijvende gezelschappen verliezen geleidelijk hun betekenis.
Vlamingen en Franstaligen: geliefde vijanden? In het theater is de tijd van het Belgique à papa voorbij. Dat heeft te maken met de verander(en)de mentaliteit in Wallonië en Brussel. En met het theater zelf, dat steeds internationaler wordt. Of is de taalgrens die Belgen van andere Belgen scheidt hier nooit zo belangrijk geweest? Serge Cruez vindt het “een eer” dat hij Herman Teirlinck heeft opgevolgd als docent scenografie in Ter Kameren, en is vol lof over mensen als Senne Rouffaer, Ann Petersen en Jo Dua, met wie hij heeft samengewerkt in KVS en NTG.
Het volkstoneel is nu getemd, het heeft zijn eigen aard verloren, beweert Luc Lema. Hij tracht met zijn theaterteksten het Vlaamse volkstoneel te verlevendigen. Voor Het carnaval van Romans vond hij inspiratie bij de historicus Le Roy Ladurie. Als opmaat voor de volledige tekst van dit historische drama, enkele kanttekeningen bij carnaval en revolutie.
Typisch Wilson, vindt Janny Donker de nieuwe monsterproduktie The Forest, gebaseerd op het Gilgamesj-epos. Verblindend, maar af en toe leeg. De toerist onder de theatermakers, die land en stad afreist om produkties te toveren, zou zich wat tijd moeten gunnen om iets nieuws te (laten) zien.
Na de afschaffing van het NVT brak een hongerperiode aan voor de Vlaamse toneelauteur. Af en toe een ereteken of een symbolische prijs, maar geen structurele plaats in het theaterproces en geen financiële stimuli van de overheid. Met het nieuwe systeem van creatiepremies komt daar nu drastisch verandering in. Maar welke criteria worden daarbij gehanteerd? Geert Opsomer blikt even achterom en geeft dan commentaar.
Een tekst die eigenlijk al lang in extenso in dit blad had moeten verschijnen – omdat hij 20 ontegensprekelijk over theater gaat ronder over theater te gaan – is de inleiding tot Kaas van Willem Elsschot. Elsschot beëindigde Kaas de 1ste maart 1933. Pas daarna zette hij zich aan het schrijven van de inleiding die, onder het mom van een kort essay over de ‘stijl’ en het ‘tragische’, in wezen een structuuranalyse van Kaas inhoudt, zonder dat er ook maar één keer aan dat verhaal gerefereerd wordt. Maar het merkwaardige is: deze tekst blijkt bijna woord voor woord een beknopte, maar essentiële en tot op haar authentieke gebeente afgeschraapte handleiding voor dramaturgen, regisseurs en acteurs. In kaastermen gesproken een suprème.
Fouten in de kranten leiden tot onjuiste interpretaties in tijdschriften.
Theater bestaat op het moment van de openbaarheid, wanneer een confrontatie aangegaan wordt met het publiek. Vóór en na de voorstelling is het theater geen theater, enkel voorwaarde, voorbereiding of nawerking. Maar soms is het leven achter de schermen boeiender dan ervoor, is het voorleven spectaculairder dan het eigenlijke gebeuren, of wordt het niet-openbare op termijn belangrijker dan wat zichtbaar is.
Sinds het doek achter Béjart viel, kent de dans in de Munt veel nieuwe wendingen. Mortier treedt op als gastheer en coproducent voor verschillende boeiende choreografen: Reinhild Hofman, William Forsythe, Anne Teresa De Keersmaeker. Tegelijk haalde hij een vast gezelschap in huis o.l.v. Mark Morris. Deze heeft nog niet bewezen dat hij met zijn produk-ties meer brengt dan wat kunst- en vliegwerk.
De artistieke loopbaan van Alan Ayckbourn ziet eruit als een schoolvoorbeeld van een carrière die zich vanuit de verworvenheden van de traditie ontwikkelt. Johan Thielemans schetst hoe die traditie geassimileerd en persoonlijk ingekleurd wordt.
De theaterwereld ligt op de loer. Theatermensen van een jongere generatie hebben de krachten gebundeld, hebben daarvoor van de overheid een redelijke subsidie gekregen, en genieten van ruime belangstelling bij pers en publiek. Men wacht tot ze zullen vallen, hun nek breken, tot het bewijs wordt geleverd dat De Tijd al afgedaan heeft. Eén bewijsje is al voldoende. Nu al zegt men dat De Tijd over het paard getild is, dat het seizoen maar povertjes is. Pennen worden gescherpt. Jakhalzen ruiken een prooi.
Twee Vlaamse versies van Het Huis van Bernarda Alba, in dezelfde periode. Wie stout wil zijn, kan meteen de vraag stellen of Vlaanderen dan zóveel goeie actrices rijk is. Immers, deze tragedie van Federico Garcia Lorca vraagt om een keure van een tiental uitgelezen vrouwelijke hoofdvertolkers. De twee betrokken partijen, de Antwerpse KNS en de Brusselse KVS, hebben er blijkbaar geen probleem van gemaakt. Al is, ook qua acteerniveau, het resultaat verschillend.
In december was het gezelschap van Alwin Nikolais te gast in het PSK te Brussel. Wie een beetje vertrouwd is met het Amerikaanse dansgebeuren, kent en apprecieert dit manusjevan-alles. Het is eigenaardig dat Nikolais (°1910, Southington, Connecticut) steeds vermeld wordt als choreograaf, terwijl hij toch met zowat alle ingrediënten van het theater, tekst uitgezonderd, bezig is. Deze all-round theaterman kwam slechts laat tot dans. Hij studeerde eerst piano en verdiende zijn brood als begeleider van stomme films. Met de komst van de gesproken film verlegde hij zijn werkterrein naar de dansstudio’s.
De grote kracht van het Speelteater ligt erin dat de groep er steeds opnieuw in slaagt om met de meest elementaire gevoelens formeel erg aangrijpende produkties te maken. Een creatie van Eva Bal zal altijd wel ergens over emoties als angst, geluk of eenzaamheid gaan; het zoekproces naar beter of meer zal primeren; en er moet ook steeds iets van een begrijpende samenzwering met of een troost voor het kinderpubliek inzitten.
Een voorstelling als Wittgenstein Incorporated benader je, ondanks de geloofsbrieven die de makers ervan kunnen voorleggen, met een flinke dosis scepticisme. Je vraagt je af of het TV-script dat Peter Verburgt voor de VPROschreef ook een sterke theatertekst zal zijn. Je vraagt je af of Johan Leysen ook in een monoloog kan overtuigen, en of Jan Ritsema er met zijn regie in zal slagen de tekst/taal tot leven/theater te brengen.
In het januari-nummer van Toneel Theatraal verdenkt Jan Middendorp het ‘radicale jeugdtheater’ — waar niet de doelgroep, nl. het kinderpubliek centraal zou staan, maar de artistieke ontwikkeling van de makers — ervan, in hun nieuwe circuit theater te maken dat, als het in het ‘volwassen’ circuit gepresenteerd werd, daar afgedaan zou worden als oppervlakkig. Hij gebruikt, mijns inziens niet helemaal terecht, Maria Viers Lokaal van Oud Huis Stekelbees als voorbeeld. Met de nieuwe O.H.S.-produktie Parade, krijgt hij echter, helaas, gelijk.
Een verhaaltje van vijf cent, een produktie van tachtig miljoen: de vreemde tegenspraak van de Nederlandse musical Zeldzaam. Het verhaal gaat over jonge mensen die een musical willen maken. Ze worden gedwarsboomd door een rijke, dus stoute meneer (zelfs zijn vrouw houdt niet van hem). Maar eind goed, al goed: meneer, rijke brouwer in Amsterdam (wie?wie?), draait bij en wij krijgen als musical het verhaal van de musical die bijna niet gemaakt kon worden.
Een stuk of wat critici hebben BKT’s keuze voor Madame de Sade menen te moeten verklaren via aansluiting bij bepaalde herdenkingen. Natuurlijk vieren we dit jaar de tweehonderdste verjaardag van de Franse Revolutie en natuurlijk staat Europalia volgend jaar (vreemd genoeg) in het teken van Japan, het land waar auteur Yukio Mishima vandaan komt. Maar met evenveel reden kan gezegd worden dat de opvoering van BKT past binnen een reeks Sade-voorstellingen die dit jaar op Vlaamse podia zijn vertoond: Marat/Sade (NTG) en De Zwarte Legende (Grand Theatre Groningen-F’Act).
Aan het NTG komt de verdienste toe een permanente aandacht te besteden aan nieuwe theaterteksten en het publiek ervan te laten kennisnemen. Van de Duitse auteur Botho Strauss bracht NTG twee seizoenen geleden reeds De Reisgids (1986); vandaag grijpt het naar het tien jaar oudere werk Trilogie des Widersehens (1976).