#159
15.12.2019
—
14.03.2020
download pdf
6 augustus 1986, Melbourne. Een groep ‘culturele terroristen’ kaapt Picasso’s Wenende vrouw (ooit aangekocht voor 1,5 miljoen Australische dollar) uit de National Gallery in Melbourne. Als losgeld vragen zij: 10 % meer staatssubsidie voor kunst en een jaarlijkse wedstrijd voor jonge kunstenaars waaraan ook een geldprijs verbonden is. Bij niet-inwilliging van hun eisen, dreigen zij het doek te vernietigen.
Etcetera vroeg haar redacteurs en enkele andere critici een lijstje te maken van de – volgens hen – vijf beste voorstellingen het afgelopen seizoen. Niet iedereen kwam op tijd met zijn lijstje aandraven, maar, toegegeven, het was vakantietijd. Een algemene indruk is wel dat de Vlaamse gezelschappen het voorbije seizoen niet veel indruk hebben gemaakt, vandaar de vele buitenlandse namen in deze lijstjes. Jammer maar helaas.
Etcetera nam in vogelvlucht even het Vlaamse theaterlandschap 1986 – 87 door. Na het voorbije, dorre jaar mag men iets meer verwachten van ‘onze mannen op de planken’. Vandaar, een eerste blik op wat ons te wachten staat.
Paul De Grauwe, hoogleraar economie aan de K.U. Leuven en rijzende ster aan het economenfirmament, wijdt in zijn pasverschenen boek De zichtbare hand een volledig hoofdstuk aan ‘Cultuurpolitiek in een democratie’. Marianne Van Kerkhoven en Theo Van Rompay gingen hem opzoeken in zijn Leuvense werkkamer, pal tegenover het Stuc. Een gesprek en een antwoord.
Zowel in recente interviews als op de VUB-studiedag “Geld voor de kunst?” (14 – 5 – 1986) citeerde Patrick Dewael regelmatig de stellingen van Paul De Grauwe (cfr. Etcetera 13 & 14). “Er is goede hoop dat het beleid in de hier uitgestippelde richting evolueert. De programma-verklaring van de huidige Vlaamse minister van cultuur gaat uit van dezelfde principes als die welke we in dit hoofdstuk formuleerden. Indien deze principes in de praktijk worden omgezet, dan zullen we voor het eerst geslaagd zijn om democratie en cultuur met elkaar te verzoenen.” Aldus besluit Paul De Grauwe zelf – “ik ben een onafhankelijke, partijloze liberaal” – zijn cultuurhoofdstuk in ‘De zichtbare hand’ (blz. 126 – 127).
Het openen van nieuwe theatergebouwen situeert zich binnen een ruimer cultuurbeleid. Het voorstellen van een nieuwe architectuur is meteen een vorm van programmaverklaring.
De Griekse tempel doet het na 2500 jaar nog altijd goed, Ictinus en Callicrates, architecten van het Parthenon, zullen dit wel nooit gedacht hebben.
Op het einde van de jaren zestig liet Karlheinz Stockhausen het publiek afdalen in de grotten van Jeita (Libanon) om er een concert bij te wonen. Enkel in deze afgezonderde en onherbergzame door de natuur zelf gevormde ruimte vond hij een plek waar zijn muziek volwaardig gestalte kon krijgen.
Ze waren gekomen teneinde de wrede op muziek gezette tale van de onrechtmatige troonsopvolging, het berouw en de afzetting van Boris Godoenov mede te maken.
Op 19 juni 1986 overleed Coluche ten gevolge van een motorongeval. Coluche: nietsnut en presidentskandidaat, hofnar en razend populair. Een requiem door Marianne Van Kerkhoven.
De Oostduitser Adolf Dresen bracht voor de Munt een bijwijlen Brechtiaanse versie van Boris Godoenov. Johan Thielemans en Pol Arias in gesprek met Dresen, over Brecht, over opera en theater aan weerszijden van de Muur.
N.a.v. het overlijden van Alex Van Royen vroegen we drie mensen die hem van dichtbij hebben gekend, Marc Didden, Ivo Van Hove en Franz Marijen ‘iets’ te schrijven, een herinnering aan Van Royen. Dit werd aangevuld met een kort overzicht van Van Royens loopbaan in het theater.
Omdat de avond valt over het Donaudal, rijd ik een stadje in, waar wel een Zimmer frei zal te vinden zijn.
De Witte Kraai speelt Le diable au corps, een scenario van Paul Pourveur naar de roman van Radiguet. De produktie gaat in Amsterdam in première, maar was als examenvoorstelling reeds te zien in het Conservatorium Antwerpen: de twee mannelijke spelers, Bart Slegers en Frank Focketyn, verdienden er een grote onderscheiding mee.
Er is geen enkele ernstige reden meer om naar een HTP-produktie te gaan kijken. HTP is verworden tot een verzameling edel-amateurs, net genoeg gesubsidieerd om in hun artistieke luiheid te overleven.
Het einde van een theaterseizoen wordt best gekenmerkt door een komedie. Dat is de traditie en aan deze traditie heeft het NTG zich ogenschijnlijk heel stipt gehouden: Occupe-toi d’Amélie is een boulevardstuk, het is dus, naar de algemeen gangbare opinie, luchtig, plezierig, smaakvol. Geestigheid in Franse stijl. Een niemendalletje.
Er was eens een wonderbare mandarijn die in een huis werd binnengelokt door een hoer.
Terecht wordt beweerd dat voor de “carrière” van een toneelstuk de tweede enscenering belangrijker is dan de creatie. Zo was de beslissing van Zuidelijk Toneel Globe om Jean Louvets L’homme qui avait le soleil dans sa poche (De man die de zon in zijn zak had) in het Nederlands op te voeren op zichzelf al betekenisvol (1): een beroepsgezelschap vindt deze tekst interessant genoeg om hem te confronteren met andere produktievoorwaarden.
Wie van spetterend acteren houdt, die moet regelmatig even over de grens gaan kijken bij het Théâtre de la Salamandre te Tourcoing. Daar heeft Gildas Bourdet een troep toneelspelers samengebracht die tot de beste van het ogenblik behoort. Voornaamste kenmerken zijn: een grote vorm van professionalisme en een enorm plezier aan het acteren zelf, wat zich uit in sterke staaltjes van transformatie (bij elke vertoning is er tenminste één acteur of actrice die men niet herkent, zo sterk zijn ze opgegaan in de uiterlijke verschijning van een personage).