#168
15.05.2022
—
14.09.2022
bekijk op issuu
Op 25 augustus sprak cultuursocioloog Pascal Gielen tijdens de opening van Het Theaterfestival in het Brusselse Kaaitheater de jaarlijkse State of the Union uit. Hij vindt dat niet alleen acteurs op het toneel politiek stelling moeten nemen, ook de theatersector zelf moet dat doen. ‘Het Vlaamse theaterbestel,’ zo Gielen, ‘heeft volgens mij dertig jaar goede diensten bewezen, maar om in de toekomst nog slagkracht te hebben zal het een radicaal ander register moeten opentrekken, een dat het hart van de politiek kan beroeren.’ Hier volgt de volledige tekst van zijn toespraak.
Wat hebben de 19de-eeuwse Shakers, de geodetische koepels van Buckminster Fuller en de laatste vlucht van de space shuttle te maken met Eleanor Bauers A Dance For The Newest Age (the triangle piece)? Lars Kwakkenbos onderneemt een fascinerende zoektocht naar het holistische wereldbeeld dat achter de recentste dansproductie van de Amerikaanse, vanuit België opererende choreografe schuilgaat.
Twee theaterhuizen brachten in het voorbije seizoen een Romeinse keizer op de planken. Of liever, de door waanzin en excessen getekende personae die de geschiedenis van die twee historische figuren heeft gemaakt. Peter Verhelst schreef en regisseerde Nero bij het NTGent, Simon De Vos ensceneerde Caligula van Albert Camus voor HET-PALEIS. ‘Beide regisseurs,’ zo schrijft Evelyne Coussens, ‘corrigeren de iconografie rond de waanzinnige tiran door hun beider “zotten” een scheut menselijkheid toe te voegen. Waarom spelen ze zo graag advocaat van de duivel?’
Improviseren: vroeger was het iets uitzonderlijks, iets vreemds en aparts. Ondertussen heeft het overal ingang gevonden. Het zit in alle disciplines. We zijn eraan gewend geraakt. Dat wil niet zeggen dat we ook altijd goed weten wat het is. Het blijft omringd door clichés. Esther Severi ontwikkelt een aantal gedachten die voorbij de clichés willen denken.
Hij is artiste associé bij het Théâtre National en met zijn jongste productie LIFE : RESET was hij in mei ook op het Kunstenfestivaldesarts te zien. De jonge Franstalige regisseur Fabrice Murgia maakt sinds enkele jaren het mooie weer bezuiden de taalgrens. Johan Thielemans volgt zijn werk. ‘Als je Murgia esthetisch ergens moet plaatsen, dan is het tussen Guy Cassiers en Ivo Van Hove.’
Vlaanderen heeft drie stadstheaters. Ze lijken er altijd al te zijn geweest en ze lijken er ook voor altijd te zijn. Het eerste is natuurlijk niet waar, en is het laatste wel zo vanzelfsprekend? Stadstheaters werken vanuit een bevoorrechte positie. Maar valt die vandaag nog wel te legitimeren? Klaas Tindemans pleit voor een radicale herdefinitie.
Bij de start van haar laatste seizoen als podium-programmator van het STUK kreeg Els De Boot een uitgelaten onthaalmedewerker aan de telefoon: net was er een man langsgekomen die een ticket had besteld voor elke voorstelling die in de jaarbrochure was aangekondigd, daaraan toevoegend dat het een erg mooi seizoen beloofde te worden – ‘die enthousiaste leraar met zijn staartje’. Als inspiratiebron voor deze portrettenreeks zou hij de eerste in rij worden.
Tutti Fratelli is een begrip geworden, en niet alleen in Antwerpen. Al is het gezelschap van Reinhilde Decleir met kwetsbare sinjoren slechts de jongste aanwinst in het sociaalartistieke veld, het lijkt daar intussen ook al het uithangbord van. Daarom is het van belang, vindt Wouter Hillaert, te beseffen dat Tutti Fratelli een heel eigen invulling geeft aan de sociaalartistieke praktijk. En om de rest van die praktijk niet te vergeten.
Gedurende het afgelopen seizoen produceerde het kunstenaarscollectief C&H een reeks postkaarten van het Brussels Gewest. Op elk van de postkaarten stond een datum. Ze waren de ‘voorafbeelding van een toekomstige reële situatie’ die op het afgesproken tijdstip mee te maken viel op uiteenlopende plekken als het Noordstation, het Europees Parlement, de Vlaamsesteenweg en de wijk Matonge. Pieter T’Jonck legt uit hoe het project met andere ogen deed kijken naar de stad en zijn bewoners.
Slechts weinigen hebben ze indertijd – begin jaren tachtig – gezien. Velen hebben er sindsdien over horen vertellen. Bart Verschaffel blikt terug op de historische eerste theatervoorstellingen van Jan Fabre –Theater (geschreven) met een K is een kater, Het is theater zoals te verwachten en te voorzien was, De macht der theaterlijke dwaasheden – waarvan de scripts door L’Arche werden uitgegeven, met bijhorende dvd’s van de registraties. 1
Wat moeten we aan met Baal? Het is Brechts eerste en enige autobiografische drama, geschreven in 1918, nog lang voor hij zijn ideeën over theater als revolutionair vervreemdingsmiddel in praktijk zou brengen met stukken als de Driestuiversopera (1928) of Moeder Courage en haar kinderen (1939)- Baal is vooral een menselijk portret, the portrait of the artist as a very, very angry young man. De jonge Baal drinkt, treitert, beliegt en schoffeert al wie op zijn pad komt: bewonderaars van zijn werk, vrouwen, vrienden, zijn oude moedertje. En in ruimer verband: de staat, de kerk, de bourgeoisie. Baal maakt het bont. Zijn gedrag is absurd, zijn uitleg simpel: ‘Ik ben Baal. Ik heb honger.’
Een zombie is iemand die levend is noch dood. Uit de dood opstaan betekent volgens ingewijden dat je een aantal vitale eigenschappen moet missen. Zo heeft een zombie geen ziel meer noch een eigen wil, en ook het regenererend vermogen van het lichaam ontbreekt. Ondanks de wederkeer rot het lichaam gewoon verder. Van de saignante details, die de zombie tot een internationaal troeteldier hebben gemaakt, is in Zombie Aporia weinig te merken. Daniel Linehan speculeert in zijn vierde voorstelling vooral op de innerlijke leegte en hinderlijke onbepaaldheid van de zombie. Daar komt ook de ‘aporie’ bij kijken.
Als geen ander heeft de jonge theatermaker Jonas Van Thielen zich het voorbije jaar in de schijnwerpers weten te werken. Het resultaat is dat zowat heel Vlaanderen nu weet wie hij is.
Kris Verdonck is een grensganger. In zijn artistieke praktijk tast hij voortdurend op experimentele wijze de schemerzones af tussen allerlei disciplines zoals theater, dans, installatiekunst, video, literatuur, kunst in de publieke ruimte, enzovoort. De procedures, codes en begrippen gangbaar in het ene veld worden dan naar een ander versluisd, vaak met een verrassend resultaat tot gevolg. Het recente Exhibition #1 vormt een mooi voorbeeld van deze interdisciplinaire smokkel.
Toen vorig seizoen de prestigieuze Molières uitgereikt werden – de Franse theaterprijzen bij uitstek – en Peter Brooks opera Une flûte enchantée won in de categorie ‘spectacle musical’, uitte de regisseur zich met name verheugd over de voorafgaande nominatieronde. Naast zijn bewerking van Mozarts ‘Singspiel’ Die Zauberflöte was ook de hitmusical Mamma Mia! gekandideerd. Deze samenloop van chique en pulp zou zelfs aan Mozart een glimlach ontlokt hebben, aldus Brook.
Richard Wagner was tijdens zijn leven al ‘een geval’. Nietzsche was wellicht de eerste die dat in zijn volle omvang begreep. Der Fall Wagner, Nietzsches afrekening met de ‘oude tovenaar’, is nog steeds bepalend voor de discussie over de positie van Wagner, zowel in de geschiedenis van de muziek als in de politiek-ideologische geschiedenis. Het is wellicht geen toeval dat ‘het geval Wagner’ aandacht heeft gekregen van een aantal grote filosofen en denkers van de twintigste eeuw: Heidegger, Adorno en meer recent Lacoue-Labarthe, Badiou en Žižek. Wagner is een soort lakmoesproef geworden voor de rol van de muziek in de filosofie en breder in de ideologie. Wagners onmiskenbare antisemitisme, de recuperatie van zijn werken van Bayreuth door het nazisme en de hechte banden tussen de familie Wagner en Hitler hebben een donkere schaduw over zijn muziek geworpen, en het beeld geconstrueerd van Wagner als een ‘proto-fascist’.
‘Kunst omwille van de kunst’ is geen louter ideologische frase. De meeste kunstenaars onderschrijven dit credo althans ten dele en nemen daarom jarenlang genoegen met een minder dan gemiddeld inkomen. Hoe de idee van artistieke roeping doorwerkt in de wereld van de (Franse) hedendaagse dans, valt na te lezen in de nogal uitzonderlijke studie van Pierre-Emmanuel Sorignet. Hij nam tussen 1997 en 2009 meer dan honderd interviews af van zo’n dertig dansers en choreografen, en kan daarnaast ruim putten uit eerstehandsinformatie: vanaf 2001, na de afronding van zijn doctoraat in de sociologie, begon hij zelf te dansen in diverse gezelschappen. Met sommige compagnies stond hij op de grote Parijse podia, andere keren kwam een productie niet verder dan ‘de provincie’.
Werken met niet-professionele acteurs is niets nieuws in de filmwereld. In de Vlaamse cinema blijft het wel hoogst ongebruikelijk: daar laat men liever eeuwig en altijd dezelfde bekende acteursgezichten opdraven. Bij sommige grote cineasten daarentegen, zoals bijvoorbeeld Robert Bresson, is het gebruik van amateurs een onontbeerlijk ingrediënt van hun esthetiek. Meesterwerken als Mouchette, Pickpocket, Un condamné à mort s’est échappé, of de kostuumfilm Lancelot du Lac zijn ondenkbaar zonder de ‘onbeschreven’ gezichten van de niet-professionele acteurs die erin optreden.