#159
15.12.2019
—
14.03.2020
bekijk op issuu
Vlaanderen en Brussel staan hoog genoteerd op de mondiale danskaart. Toch hebben de vele hier aanwezige danskunstenaars het erg moeilijk om hun werk in behoorlijke omstandigheden gemaakt en getoond te krijgen. Rudi Laermans pleit voor een dansplan en een dansbeleid dat nieuwe praktijken honoreert. ‘De tijd dat het model van de Grote Auteur en zijn Oeuvre de toon zette, is voorbij.’
Op 3 oktober opent in het Museum Dr. Guislain de tentoonstelling Het spel van de waanzin. Daaruit blijkt dat met name vanaf de jaren zestig een positief beeld van waanzin in de cultuur verschijnt. ‘De gek, geïdealiseerd als het creatieve maar sociaal onaanvaarde genie, werd het symbool bij uitstek voor de strijd van de 68’ers tegen maatschappelijke repressie.’ Thomas Crombez legt uit hoe de Franse theatermaker Antonin Artaud (1896-1948) hiervan een treffende illustratie is.
In Nederland worden de podiumkunsten voor de periode 2009-12 drastisch herschikt: 59 van de 141 erkende structuren verliezen hun subsidie. Daarnaast zijn er 34 nieuwkomers. Even opvallend is de herintrede van een groep die zeven jaar geleden uit het systeem werd geschrapt: maatschappij discordia. Etcetera had een gesprek met de frontman van een eigenzinnig gezelschap dat nog lang niet aan het eind van zijn Latijn is.
Het begon met de creatie van De kamer van Isabella tijdens het Festival d’Avignon in juli 2004. Vervolgens was er De Lobstershop. Beide stukken reisden de wereld rond. Deze zomer voltooiden Jan Lauwers & Needcompany op de Salzburger Festspiele met het sluitstuk Het Hertenhuis een trilogie waarvan de drie delen respectievelijk over het verleden, de toekomst en het heden blijken te reflecteren. ‘Als je de voorstellingen samen kan zien, zoals in Salzburg het geval was,’ schrijft Frederik Le Roy, ‘openen zich verbanden die zich in de mist van de herinnering niet hadden kunnen aftekenen.’
Net voor de zomer maakte het Vlaams Syndicaat van Preventieadviseurs (VSP) in zijn jaarverslag van 2007 een bilan op van de preventiesituatie in de podiumkunstensector. Een document dat toch wat fijn stof deed opwaaien in onze theaters en gezelschappen.
Het Frans-Oostenrijkse collectief Superamas gooide de afgelopen jaren in heel Europa hoge ogen met zijn BIG-trilogie. Rond de jaarwisseling is hun nieuwste stuk Empire (Art & Politics) in Vlaanderen en Brussel te zien. Het begint met een re-enactment van een historische veldslag, en vervolgt met een feestje. Jeroen Peeters ging in juni alvast kijken naar de première in Parijs. Zoals altijd bij Superamas moet de boodschap in de vorm worden gezocht.
In juni was op het Holland Festival de Molière te zien die Luk Perceval een jaar eerder voor de Berlijnse Schaubühne am Lehniner Platz maakte. Acteur Thomas Thieme speelt daarbij zowel de toneelschrijver zelf als zijn meest bekende personages. Een direct vervolg op het legendarische Ten oorlog uit 1998, vindt Tobias Kokkelmans.
In hun tweede samenwerking hervertellen Manah Depauw en Bernard Van Eeghem het genesisverhaal in zinnelijke termen. ‘Geen van beiden is onbekend met de weg van alle vlees,’ schrijft Evelyne Coussens.
Vorig seizoen was in Brussel op verschillende plaatsen werk te zien van de Japanse auteur en theatermaker Oriza Hirata. In opdracht van de KVS en Transquinquennal schreef hij In het bos, zijn eerste theaterstuk voor een volledig niet-Japanse cast. Sara Jansen vertaalde de tekst van Hirata en deed de dramaturgie bij de productie. Ze geeft uitleg bij een schrijver die ons er toe dwingt om tussen de lijnen door te lezen. ‘In het theater,’ zegt Hirata, ‘gaat het juist om wat je niet kunt zien of horen.’
Over zin en onzin, wenselijkheid en noodzakelijkheid van cultuurprogramma’s op de openbare televisie is in Vlaanderen al veel inkt gevloeid – onlangs nog was er een uitgebreide discussie rond een nieuw boekenprogramma. Eric De Kuyper levert een bijdrage tot het debat vanuit zijn kijkzetel thuis, in Duitsland.
Deze zomer heb ik rondreizend doorgebracht. Het was spannend, zwaar, amusant, soms ook frustrerend en een tikkeltje vermoeiend. De komende vier jaar in Bit Teatergarasjen zullen gelijkaardig verlopen, geloof ik.
In mei van dit jaar woonde Ive Stevenheydens de 23ste editie van het Utrechtse Festival a/d Werf bij. Niet zomaar als bezoeker. Als curator beeldende kunst stelde hij mee het programma samen. Voor Etcetera schreef hij een persoonlijk relaas over zijn eerste actieve ervaring op een van Nederlands bekendste festivals voor theater, muziek en actuele kunst.
‘How much myth do we build into our experience of time?’ Deze woorden van Don DeLillo weerklinken in het theater terwijl de bühne wordt afgesloten met een wit gordijn, dat af en toe zal wapperen als een laken. Hoeveel mythe laten we toe in ons leven? Van hoeveel mythe zijn we ons bewust? En over welke mythes gaat het?
Thomas Mann zou het ongeveer zo omschrijven: ‘om een doodsimpele toedracht niet kunstmatig te vertroebelen, en een eenvoudig oordeel niet oneindig in te wikkelen, is het niet nodig om meer ruimte in beslag te nemen voor iets dat niet veel tijd nodig heeft: de makers van deze theatrale bewerking van De Toverberg hebben het boek wel degelijk erg goed gelezen.’ Als de toeschouwers dat ook hebben gedaan – en het gaat tenslotte om één van die boeken die men gelezen moet hebben – valt er voor alle betrokken partijen erg tegenstrijdig plezier te beleven aan We hebben een/het boek (niet) gelezen.
Ze begon ooit in België, waar ze samen met Steve Aernouts en Joke Debaere in 2002 het theatercollectief Het Zesde Bedrijf oprichtte. Met de voorstelling In the prime of their lives (2003) gooide ze hoge ogen op het festival Theater aan Zee. Toch besloot de Nederlandse theatermaakster Laura van Dolron alleen verder te gaan, en intussen heeft ze een tiental voorstellingen op haar naam staan. Dit jaar werd ze met Laatste Nachtmerrie geselecteerd voor Het Theaterfestival.
Met zijn nieuwste voorstelling Wachet auf gaat choreograaf Alexander Baervoets op zoek naar de stap voorbij Blind (2003). In die voorstelling elimineerde hij elk mogelijk oriëntatiepunt voor de dansers door middel van blinddoeken, verplaatsbare objecten en loeiharde, ter plekke geïmproviseerde muziek. Vier jaar gaf hij zich de tijd om te laten bezinken wat hij toen omschreef als het eindpunt van zijn werkpremisse, namelijk: het maximaal loslaten van controle over de choreografie.
Hét referentiepunt voor zowat alle bijdragen in dit boek is The Body Emblazoned. Dissection and the human body in Renaissance culture van Jonathan Sawday. In dat ongemeen boeiende werk traceert de auteur de wortels van wat hij de ‘culture of dissection’ noemt. Met de geboorte van het anatomische lichaam wordt volgens hem ook het moderne subject geboren. Het menselijke lichaam is niet langer een ondoorgrondelijke want fundamenteel goddelijke creatie, maar ontvouwt zich op de dissectietafel als een te ontginnen en te ontdekken terrein.
Na(ar) het theater – After Theatre bundelt een aantal teksten over postdramatisch theater. Twee ervan (Stones in the Stream en War, Silence, beide van Marianne Van Kerkhoven) werden reeds elders gepubliceerd, de andere bijdragen vormen de neerslag van een congres over postdramatisch theater dat in 2007 in Amsterdam werd georganiseerd. Hiervoor waren verschillende aanleidingen. Allereerst het verschijnen van de Engelse vertaling van Postdramatisches Theater van Hans-Thies Lehmann (1999). Voorts de overweging dat dit boek relatief weinig weerklank heeft gevonden in de Lage Landen. Nogal vreemd als je bedenkt dat Lehmann het Vlaamse en Nederlandse theater van de jaren tachtig en negentig als een van de belangrijkste motoren van de vernieuwing binnen de podiumkunsten beschouwt. Ten slotte wilde men ook herinneren aan de belangrijke rol die Ritsaert ten Cate en Mickery in dit vernieuwingsproces gespeeld hebben.
Ivo van Hove in De Standaard van 31 mei 2008: ‘De regisseur die mij het meest heeft beïnvloed, is Patrice Chéreau (…) Twee dingen leerde ik van hem. Ten eerste het belang van de lichamelijkheid van een acteur. Niet als een gegeven op zich, maar als de vertolking van zijn psychologie. En ten tweede: de mise-en-scène. Individuen en groepen laten bewegen op het toneel.’